il
A- L G, E M E E N E .
per-rood, en in de achierfe helfe wit,
CO van onderen eindigc ieder derzelve
. niet eenige wicte piinten. De 9 Imbtgaren
zyn O.'anje-geel, en zo zyn ool;
de 6 Klaauwpooten geel , miar zwarc
aan de iiiterfle l'pitzcn. De 8 llonipe
iuikpoafeo hebben, als het l y f , eene
groene koleur, en zo 00k de 2 na-
Jcbuken. Het laatSe lid is raet een
echter over geboogen ftevig hoorn, of
eene llekelvormige ßaarifpits^ van eeng
, lamelyke lengte, voorzien, van bovett
lialf purperrood, van onderen, geelächt
i g , en aanhet einde dor.ker, ald. 28.
B e tyd der. veranderinge naderende,
veranderen 00k haare koleuren. Zy begint
te zweeten, gebruikt geen voedzel
ineer, en kruipt in de aarde, alwaar zy
, eeneliolligheidofra-blyfmaakt, en verändert
in eene Pnp, ald. 09. enaff.
aar.m. Dez? bezic, tot een byzonder
kenteken, eene körte jmtitßxde, vaft
d e borll zo , ver af rtaande, dat'er msfchen
door gezien kan worden. Het
Stm- of Staartpunt heeft, veele bypiintjcs,
ald. 29. De koleur der Poppe
valt uit het koper-roode in 'f zwarcbruine.
De Vlinderkomt^ gemeenlyk,
in de maand July des volgenden jaars
daaruit te voorfchyn. Deszelfs Mf e r -
/ j i / p r o n k t , ter wederzyde, met 6 roozen
kolenrige j en zo veele donkere
dwarsflteepen. Het Fooriyf is, op zyne
ganfche bovenviakte, tot aan den Kop,
volkomen donker zwart-hrgin, doch aan
de zyden helder-bruinachtig, gelyk de
Kop. De Oogin zyn lameiyk groot,
bruin en blinkend,' en de 6 Pootm zyn
Biede brtiin van koleur. De Bmennkugeh
zyn cenigzins fraal, en hunne koleur
is nu helderer, dan donkerer bruin.
Aan den achterllen rand hebben ze eene
ftialle bruine bezooming, en zyn met
verfclVßide zwarte aderen doortoogerji
D ; grond der Ondervkugek is roozenverwig,
en door denzelven loopen 3
breede , zwart-bruine dwarsdreepea ,
ald. 30,
Lindehooms-Pyißasrt, wordt de Vlindergenoemd,
uit de gro6HS.¡ blaau^vßäar- •
tige Linden rups voortkomende I.
hmden-rups, (de groene, blaatmßaar'
¡Ige,) met fclminje roode en geele zydflreepen,,
betievetis haare verandering
tot in een Nacmtvuí íder der eerste ,
C l a s s e , I. i j i . ena. De Eitrm dezei
ru^ife zyn blinkend-helder - groenachtig
van koleur, en aan den eenen
kant floniper, dan aan den anderen,,
ald. 132. en aanni. De dezer
volwalKn Kups is van vooren vhk,
fleekt iets boven den hals uit, van
boven fpits en eenigzins verdeeld, en
de fcherpe rand is met eene geele linie
voorzien, ald. 132. Haare gelieele
grondverwe is, aangenaaia groen,
maar de buik en de 5 paar flornps
Poolen zyn war bleeker bf blaauwächiiger.
, Jeder ring heeft. een Carinyn
rood Spiegelpunt, met een teder
geel raodj e , behalve de udi en •¡.de
van het hoofd af. Het op den laatfien
ring uitfteekend en eenigzins
gekroind tmormje is week, enblaauw,
maar 't uiterfte fpiis geel. De 3
paar fpitfe voorpcolen zyn fchoonrood.
Deze rups haaren volkomen wasdóm
bereikt hebbende, en naby haare ver.
andcring zynde , beginnen haare
fchoonte koleuren allengs te verdwynen;
ald. 13g. uitgenomen het hoofd,
hgomtje en fchildje op de Ilaartkiep.
Zy bereidt alsdan in de aarde, op eene
zekere plaats, daar de grond niet. te
vaft is, haare, wooning, en na eenige
L A D W Y Z E R. b î
diigen vindt men haar veränderd in eene
P^ap. Deze is byna duim lang, en
eeno- der grootile van deze foort. Haare
koleur is dof bruin, doch het vooriyf
sn de vleugelfcheden wat donkerer-, dan
'c acbterlyf. De Pop blyft onder de
aarde, tot in het midden van de volgende
lante, körnende de Vlinder daaruit
voort, wanneer de boomen in het volle
blad Haan, a/Ä .135,, 136. Deszelfs
Kop is ros.bruin by de Oogeti, en deze
zyn groot en-blinkend zwart. DeHeel
der Sprieten is wit, en de daaraan zittende
körte Veder-vezeUn zyn ros-bruin.
De ganfche grondverwe des Vllnders is
bleek-grocn, en zo 00k het,.grootile
gcdeelte van het Foorlyf-, maar baacbterlyfh
overal groen, behalve dat het
laatile lid een roodachtig-bruine punt
hebbe. Het eerlle paar Pooten is rosbruin,
en de 2.. volgcnde paaren zyn of
helderer, of geheel wirachtig. De
Bovenvlcugeb zyn, aan den> buitenrand,
zeer cierlyk uitgefchulpt, en met een
fmallen rood-bruinen Zoom voorzien.
In den breeden, en aan. het eindc wit
geboorden dof groenen dwarsdreep
ftaat, aan den voorilen hoek des vleugels,
eene groote wicte vlak, die inwendig
bleek-groen gellippeU is, ald. 137.
D e Ondervleugels zyn desgelyks uitgefchulpr,
en wit geboord. De ganfche
overige grond is geelachtig-rood-bruin.
Niet verre.van den buitenilen rand ziet
men een zwarten, diep ingefneeden
dwarsilreep, zynde zo veel als een
fcheimuur tuflchen den bleeker en rooder
grond. Aan den. rooden raakt hy
f c h e r p , terwyl hy in den bleeker -al-
Jengskens verdwynt, ald. 138.1.
Looper, zie Hulsmoeäer.
Lachtgaten, zie Ademhaaüng.
• i « 2 e » 5 met. welken de Aatdkemr, de
Doodgraaver, kort voor zyn dooJ ,
zo fterk bezet is, en daar hy zo geweidig
door geplaagd wordt, IV. 15. enz,
Deze zyn van eene oranje-geele koleur,
hebben 8 pooten, wäorvan het voorile
enachterile paar langer is, dan de andere^
tufiehen beide zittende paaren. Alle zyn
ze -uit veele leden te zamen geileld, erj
hier en daar met enkele hairtjes bezet,
even als het civorniigjyf, en de 2 van
de 4 Kopfpitzen. Deze i'pitzen zyn de
^ r i e t e n , die vericheide gewrichten
hebben, en langer zyn, dan de 2 andere
daar tuffchen llaande vreetpunten.
Aan de laatile en dtmde deelen der
poeten hebben deze Myten geene klaauwen,
maar 'er fchynen ronde knopjes
aan te zitten, aU> 15. Haare Eisten
zyn langwerpig rond, ald 16.
Lützen aar.'de Polypen, III. 455. Ciw.
. Deze zyn van ongelyke grootte, en
doorzichtig van lyf, behalten dat raen
' e r eenige zwarte puncjes in ontdekt.
In het water zwemmende, vertoonen za
zieh eivormig rond, en haare beweeging
is zeer fnel. Wanneer ze zieh aan den
Polyp vaft zetten, dan veranderen zy.
hunne eivormige geftalte, en worden
fpoelvormig, van vooren en van achteren
fpits toeloopende, ald. 455.
Lyonnet heeft de Houtrups, in zyn trac,
taat. Traité atiatomique de la Chenille
S c . niet alleen naar de uiterlykc, maar
ook innerlyke gefteltenis , met eene
onbefchryvelyke opmerkzaamheid en
geduld, befchreeven en afgebeeld , L
281. aanm.
Made, {de in de Kampermeljen ofPaddeßoelen
leevende, kleine, geelachtig-
•Witte,') en haare verandering. in
M 3 «s « .