>34 A L G E M E E N E
ook de Pööii/;, welke ecbter aan zo.nmige
purpcrvenvig zyn, «W. 185. Ilet
onrlerlyf is peel cn purper van koleiir.
De ßaart vcrtoont zieh achter roodachtig,
van vooren witachtig-geel, en ,
7.0 als de ganfche Riips, gefpikkeld.
Eene ontelbaare menigte Witte vlakjes
bedekken den groeiien grond. By haare
verandcring'', die in het laatil van
hmimaanä voorvalt, krygt ze eene leverkoleurige
grondvenve, ald. i86. en
vervaardigc een glid, blinkend ilyf en
perkamentachtig fpinzel, wiens koleur
in het fchoon ftroogeele valt, veranderende
naa ö of 7 dagen, in eene Pop,
die dof.zwart van verwe is, Deze heeft,
tufichen haare ringen, aan het achterl
y f , eenige diepzels, welke een oranjegeel
of brninrood voorkoraen hehben ,
en het laatllrc lid is met eene groote ilaartfpits
voorzien, ald iHö, De befchryving
van den Flinder, uit ziilkcenePop
voortkoniende , zia by Vlindsr , {ße
kleine, met doorzkblige vleugdenr)
Hups, {de gladde inaie,') m:t eene rei
beldere ruitvormige vlakken, en ccn
dergdyken zyd-j-ßreep , welke zieh
aan de Eikebladerenonlbouds, Ur. 342,
enz. De K<f dezer Rupfe heeft eene
blinkende helder-briiine koleur; boven
den bek is zy met eene z-,varte vlak getekend;
en boven deze zietmennogeen
paar ongelyk breede, iets van elkander
wykend" , zwarte llreepen. Üe ginfc'ie
breedte der bomnvlakte van het lyf
Iieeft een donkeren grond. De dcrde
ring heeft, zo Is de volgende tot den
twaalfden toe, van boven eene heldere
rui'.vormige vlak; en alle die vlakken
zyn aan de 4 hoeken, met een witpunt
als met een diamant, bezet. Op ieder
zyde is de donkere gn ndverwe daar be^
Hevens met een heideren zyde-ilreep
bezoorad, en boven denzelrai ftaat, inieder
lid, een helder punt. De ganfche
ondervlakte van het lyf heeft, zo als
de Pooten, insgelyks eene helder-bruine
koleur, en is teifens met donkere (Ireepen
in de lengte doortoogen, ald. 343.
Zy verändert in het einde van Mai of
het begin van Juny , in eene Pop
ke aanvanglyk groenachtig vvit is, en naderhand
bluin wordr. In den Herß
ioait daaruit de Ueek-blaaawacbtig
groene , nilt en zwart gcfchakeerds
JSacbtvHtider der tweede Clasfe voort
aid^ 343. aamn. Deszelfs borßßuk of
voorlyf, benevens de Kip en de beide
Boyemleugelen, is alleenlyk met deze
groene koleur voorzien. Dir groen vertoont
zieh wat bleek, en valt in "c
blaauwachtige, III. 207. Men ziet 'er
veelerleie, verfcheidenlyk gevormde
zwarte en vvit bezoomde vlakken in»
De grondverwe der Onilervleugelen is
donker graauiv ; doch deze koleur verdwynt,
by de inleding, in 't okergeele ;
en, behalve den ingekorven buitenrand,
is 'er nog eene dubbele Witte borduuring
in. Kort aan dien ingekorven rand wordt
men een breede donkerer ilreep gewaar,
die met een zeer fchoon wit doortoogen
is. Het Acbterlyf is eenigzins
graauwachtig Oker-geel , en de beide
Sprieten zyn hairvormig, III. 208,
Rups, {de gladde, dof groenegefchubde,')
benevens haare verandering tot in een
Nachtvlinder der tweede' Claffh, I.
340. enz. Daze Rups vindt men op.
allerhande moeskruiäen, anderegewasfen
en planten, ald. 343. en aanm. f.
Wanneer ze volwalTen is, vale de eene
altóos meer in het dof- en bleek-groene,
•of in het graauwe en brnine, dan de
andere, ald. 34a. aanm. Z'j wordt de
gefcbubds genoemd, om dat de ieden
o f
B L A D W Y Z E R .
•of ringen van haar /y/niet alleen, gewooniyker
wyze, onder elkander zelve
verdeeld zyn, maar daarcevens ook,
wederzyds en boven op den rüg, veele
fcheeve te niet loopende zwarte ilreepen
en fchadawen hebben, waar door de
Rups geuoegzaam als met fchubben bedekt
fchynr. De eerftgemelde ftreepen
zyn aan beide de foorten regclmaatig,
iets donkerer, dan de overige koleur van
't lyf. Boven op den hals ftaat cen
Vierkant, zwart en witbezoomdfchildje,
cn van den Kop af tot op de kleine fpitze
hoogte van het laatfte lid, loopt 'er
eene teuere witte linie over den rüg.
De fpitze Voorpioten zyn geelachtigbruinj
doch de ftompe hebben cene
zellüe koleur, als het ly¡, ald. 343.
By haare verandering befluic ze zieh in
.eenen met eenig Spinzel vermengden
cardbal, en wordt daarin eene Pop, ald.
343. aamn. welke roodbrain is; en
aan het laatfte lid Haan een paar flyve,
op het einde toegekromde haakjes, ald.
S4.q. en aanm. In deze Poppen-gedaante
blyft ze den ganfchen winter over ;
en zelden krygt men den Vlinder daar
uit voor de maand Juny te zien ; veele
komen zelfs in de m.aand Ji/Zy eerft voor
den dag, ald. 343. De grondverwe
áez^sVHnders is over het geheel, (^uic
gezonderd de Ondervleugels
brninachtig-zwart. In de Bovenvlei/gelen
ziet men eenige geringe cieraaden ,
te weeten ettelyke oker-geele vlakjes en
dwarslinien. - Ue buitenrand der 4
vleugelen is uitgefchulpt. De Chidert'leugels
zyn donker-graauvv ; na het lid
toe vallen ze in 't geelachtige, en aan
den buitenrand zyn ze bleek'geelachtig
bezoomd. Tie Kop, Spi ieten &n Poo-
. ten zyn donker-brnin-graauw van koleur;
en deze laatfte vhidt men aan de voorfte
leden met oker geele reepjes vercierd.
De Zuiger isbruinacbtig-goel,/z/ii. 344.
cn aanm.
Rups, (^de gladde en vleescbverinige
met groene en zwarte afgebtoken linien,
die op de zuurwgleeft, benevens
haare Pop, behoorende tot de tzveede
Clasfe der Nacbtvlinders, III. 361.
enz. Maate grondverwe is Over her geheel
vleefchkoleurig; de Kop alleen is
blinkend; en, gelyk deze met donkere
c f zwartachtige linien doortoogen is, zo
ziet men ook"aan 'i /j/verfcheide in de
'engte uitloopcnde linien. De bovenvlttkts
van den Rüg heeft, op ieder zyde,
een zwarten fireep, cn dcae beide
zyn grover, dan de andere. Inhetmidden
tulTchen dezelve ziet men eene blecke
en tedere graauwe linie, • benevens
welke men zo veele paaren zwarte liipjes
befpeurd, als 'er ringen aan het lyf
zyn. By haare verandering kruipt ze
in de aarde, en legt zieh, zonder eenig
fpinzel, in een verwulfd kuiltje, cn
wordt eene Pop, welke eene fchoone
oranje-geele koleur heetfc, en aan het
einde van 't laatfte lid, met 2 hair-dutine
fpitzcn bedeeld is. De Pop was te
vroeg geftorven, ald. 362.
Rups, (de gladde, groene,') met ¡witte
linien getekend, benevens haare verandering
in eene Pop , behoorende top
de tvieede Clasfe der Nachtvlinders ,
II!. 358. enz. Zy Wierde ontdekt op
een Pruimenboom, en op een IVilgenßruik,
eetende mede greetig van de
bladeren der Kwetzeboomen. Haare
grootde lengte beloopt na genoeg li
duim. Het ganfche Lyf is over het
geheel, benevens de Kop en de Pooten
, fchoon groen, tcn eenemaal glad,
zonder eenige halten, ald. 358. Önder
een witgraanw, doorzichtig en eivor- •
mii