A L G E M E E N E
J ' i i : .
f
tcn, waaraan zy ritten, niec alleen korter,
maar ock langer en drainer maaken,
en beide de fchacluen, of ook
nuar een alleen, of lulfwege, of gehecl
imrekken. Wanncer aile de Polypen
zieh uitgebreid hebben, dan is hec
liehaam zelf gansch heUer en doorzicht
i g ; en alsdan kan men binnen in hetzelve
eenige donkere deelen befpeiiren,
ald. 512 t. Ingeval deze Polypen hunne
vederbofTen ecns hebben iiitgtbreid ,
pronken ze tamelyk lang mec dezdve,
indien men ze niet lioort, ald. 500.
Veelvraai, of de grmte zwartbairige
Rufs, benevens haure ver anáering
m in een NacbivUnder der
nveede ClcJJi, III. 246. enz. Deze
Rups wordt, van bet begin des Zo-_
mers tot in den Herfil, gevonden. Om"
dat ze, gedaurende haaren leeftyd, zo
bedendig en greetig vreet, word; ze
met recht, ter onderfcheidinge van andere
rupfen, de Veelvraat' genoemd.
I let gras is haar zo aangenaam, als verfcheide
andere kruiden en planten, ald.
246. Omirent den Herfil hebben, inzonderheid
die geenc, waaruit een wyf-
"jes-vlinder ilaat voort te komen, mcnigmaal
de lengie van meer dan 3 duimen.
Haare grondverwe is zwart-bruin. De
Kop is rond, zwart van koleur, en met
körte hairtjes bezet. De körte vilthairen
maaken den grond van *t ganfche lyf
bruin, en zo blinkend als het Adas :
voorts 2yn de lange hairen als dan gansch
zwart. Even zo is 't gelegen met de
inkervingen der ringen of leden ; dewyl
ze nu als met een zwartenzoom omringd
zyn, aan Wiens beide zyden zieh van
onderen 2 golidblinkende dwarsdreepcn
vcrtoonen, cie, na boven, omtrentden
n i g , in den bruinen grond verdwynen.
D e ganfche ondtrvlahe is, benevens de
l ä Pua'.en, zwart, en de lange zvvarto
hairen Haan in 3 reien ; eene over
bet midden van den rüg, en de 2 andere
op de zyden na beneden. Byaldien
men deze Rups ter veranderinge
wil bringen; moet men haar, tot in
January loe, vcc'itig en frisch voeder,
;Js Gras of Heide, bezorgen, ald. 247.
en in geen warme kamer houden. In
.iipril of Mai (pint ze zieh in, op
ccne plaats, vielke niet hoog boven
de aarde verheven is, zynde hn^aSpinzel
bruinachtig-graauw, en niet doorzichtig.
Dit ipinzel maakt zy van lamelyk
fierke, doch zeer dünne draaden,
waaronder zy eecige haarer hairen
mengt. Vier dtgen in dit fpinzel
gelegen hebbende, ftrookt zy gemeenlyk
haaren balg of de biiid af, en
verfchynt in • de gedaante eener Poppe.
De grondverwe van deze is over het
algemeen dof zwart; doch de 3 eerfte
diep ingekorvcn ringen zyn okergeel,
en nu breeder, dan fmaller, nasr maate
de Pop zieh meer of minder kromme,
of uitfirekke. Aan haar laatfte
lid heeft zy geen fpi:s of ilaanpunt.
' £ r verloopen omtrent 2 vveeken, eer
deze Pop haar Spinzel verlaai, of de
Vlinder te voorfchyn korar, ald. 248.
Het Manneije heeft breede en vedervormige
Sprieten, die aan het IVyfje dun
en fpits zyn. Ten aanzien der grondverwe
is 'er, menigroaal, onder de beide
geflachten een ziehtbaar onderfcheid. Het
IVyfje heeft eene vaal-roodachtig-bruine
koleur, en 't Mannet je, fchoon mede
wel roodachtig bruin , is echter meer
okergeel; dan het tegendeel hiervan heeft
ook, dikwyls, by tlezen Vlinder plaats.
Ondertuflchen is het hoofd-kenmerk aan
beiden eenerlei; het beftaat naamlyk in
2 heldere flreepen, die dwars en eenigiias
m
• í i
B L A D W Y Z E R .
zins fchu't]: doorde beide b'ovenvleugels
loopen. De OndervlevgeU zyn, becevens
het ganfche lyf, gemeenlyk evenecns
van koleur, ald. 249. Op de ho-
Dev-deugeh zyn ze, deels met donkere,
deels met heldere dwarslinien getekend;
deels hebben ze een, deels 2 Witte
flippen, en ook zomwylen een donker
. punt op dezelve, ald. 250.
Veld-krekel, (de zeer fchaäelyke groóte,")
of getíeugelde Mol, met molspooten ,
henevem z-jne •oooriplanting en de overige
eigettjcbappen, II. 353. enz. Dit
Infeft wordt niet alleen in Duitschland
gevonden, maar is ook een bewooner
van verfcheide andere Europifche landen
, ja van Virginie en Carolina,
Wanceer een Ä^/jie dezer foortbevrucht
l"s, zo maakt het, in '¡¡my of ^uly,
zelden laater, een hol omtrent een hand
breed diep onder de bovenvlakte der
aarde, en daarin legt het zyne Eieren
op een hoop re zamen, die weluit 300
fluks bedaat. Doorgaans heeft dit INeil
2 dnimen in de lengte, en een in de
hoogte; zynde van binnen zeer glad uitgewerkt,
ald. 354. en aan deeenezyde
met eene opening voorzien, tot een inen
uitgarg. De Eieren hebben eene
blinkende geelachtig-bruine koleur; van
gefialte zyn ze meer rond, dan langwerpig,
en voorts iets grooter, dan een
gierfte-korrel. 2y blyven byna eene
maand liggen; eer de jonge Krekels 'er
uit vocr den dag komen, 355. Deze
voeden zieh met de tedere wortehjes.
OndertViifchen groejen ze al voort in de
grootte, en op dien ouderdom- is hun
verblyf omtrent de verdorde piaatzen der
Weiden. In deze cetfte jeugd zyn dergelyke
Veldkrekels, boven op het lyf,
zwart-gtaauw van koleur, en van onderen
en aan de pooten bleekgeel, ald.
356. Ten derden raaal verveldhebbend
e , blyren ze, den ganfchen winter
door, tot in het voorjaar, onder de aarde.
De Vierde verandering gefchied
zynde , vertoonen zieh ten laatften de
vleugelfcheden, en in die gedaante wordc
de VeldkreM ten deele rceds in /¡pfil,
en ten deele eerft in Wlai gevonden ,
ald, 357. Het borßfiuk is, benevcns
de mol-pooten, aan dit fchepzel wel het
byzonderlte. Het borßfluk heeft van
achteren en van vooren een fmallen
zoom, en brengt door zyne hardigheid
veel toe, om in de aarde te kennen graaven,
ald. 358. De Kop, ten aanzien
van het ganfche lyf zeer klein, heefl-,in
het geroelde borftiluk, eene zodanige
inleding, datdezelve, naar vereisch van
zaaken, en ingetrokken en uitgelloken
kan worden. In dien Kop zitten 2 kleine
zwarte Oogen. Voor dezelve ziet
men 2 lange Sprieten. Aan den hek
heeft hy een paar Freetpunten, ieder
ui[ 4 leden beftaande, waatvan het laatfte
een geel kolfje uitmaakt; en onder
deze befpeurt men 2 andere, die uit 3
leden beflaan, en korter zyn. Ter piaatz
e , alwaar )iet acbterlyf zieh met
het uiioWj/vereenigt, en niet verre van
deze vereeniging, ziet men het middelfle
en zwalfte paar Pooten, waar boven
de 2, flechts tamelyk kleine dekvleugels
gezien worden, die eene zeer bleeke,
lichte, oker-geele grondverwe hebben.
Dezelve zyn met veele, zo wel
fyne als grove äderen doortoogen, die
het eenigfte kenteken zyn, waar door
men 't 'Wyfje van het Mannetje kan
onderfcheiden. Zo klein als de bovenof
dekvleugels zyn,- zo groot vindt men
in tegendeel, de flechts gedeeltelyk bedekte
Ondervleugels, ald. 359. Htc
jlcbtcrlyf, uit 8 of 9 leden bellaande „
C c ia