i
A L G E M E E N E
en]\meiis JÍchteriyf ortinje geel is; hehoorcndí
tot de twecäedaffeilerP<achtvUnders,
IV. 156. enz. Deszelfs bovenvleugels
hebben eene Diet zeer donker
bruine grondverwe; welke by zoramigen
helderer, by anderen donkerer
uitvait; en boven dien fchoon groenachtig
of koperverwig fchynt. leder vkugel
is met ettelyke fchuins overdwars
íiaande, geele, licbt-wicte, en ongelyk
breede ñreepen voorzien. De achterrand
is met een fniailen zoom ingevat.
Het lorßßuk of voorlyf pronkt, in den
bruinen grond ; niede met zodanige vercieringen.
De Ondervkugels vertoonen
zieh zo ongenieen hoog en helderrood ,
dac 'er liet fyníle Carniyn donker by is.
In dezen grond tele men 3 verflrooide,
groóte, koolzwarte en onregelmaatige
vlakken, benevens een ptint van gelyke
koleur. Het jjctterlyf, dat lang en
fiad is, heeft eene oranje geele grondverwe,
en is nienigmaal met 5 of 6
zwarte íiippen, over 't midden van den
rug, voorzien. De kleine Oogen zyn
groenaclitig, en de Sprieten hairvcrmig,
ald. 157.
y linder, (Je wiíte ,•) zie Witte Vlinders.
Vlinders. De \^inders, welke onder de
Jnfeften een der talrykfie geflachten uitmaaken,
worden verdeeld in Dag- en
ISacbtvUtiders. De eerflen hebben dezen
naam, uit hoofde dat ze aüeen by
dag herom vliegen, en hunne natuurly*
ke werkzaamheden verrichten; en de
laatflen, om dat ze, zieh over dag verborgen
houdende, tegen den avond of
wel des nachts vliegen. Het getal der
leatßen is ongelyk vecl iierker, dan dat
der eerflen t I. 2.
Vlinders, drieerleie uitneemenäe fraaje
facrten van Vlinders, hehmrende tot
de tvieede Cla¡fs der Nachtblinden, III.
S04. enz. Zie de befchryving van eilten
dezer Vlinders, by Buren rups,
{de bruinhairige,") volgenslV.29. enz.
by Nachtvlinder. (de groote, wit en
kaneel-brum gevlakte, volgenslll. 20S.
enz. en by Nacitvlinder, Qde hleek
blaauwacbtig groene, mt- en zivart
gefchakeerde,') volgens III. 207.
Vlinders, (driei'iieie zeldzaanie, inland-
/che,') van onderfcbeiden Clasfen, IV.
42. enz. De eerfte dozcr drie behoort
tot de fmeede Clasje der Dagvlindeys.
Deszelfs 4 vleugels hebben eene fchoone,
hooggeele, Gumnsigut-koleur ter
grondverwe; en in de boven'jleugelen
ziet men veele zwarte trekken en
dwarsvlakken van ongelyke grootce en
vorm, benevens verfcheide diergelyke
aderen; waartegen derzelver buitenlle
rand met eene dubbcle dwarsrci geflingerde
of fchubbenvormige trekken als
bezoomd is , ald. 43. De beide
Ondervleugelen pronken , behalten de
verfcheide zwarte trekken en cieraaden,
in den geelen grond ftaande, nog, in
de binnenile rei der zwarte tiitgepunte
vlakken, met 5 hoogroode, en even
zo veele daar aan grenzende blaauwe
vlakken. Het eenigzins hairige Lyf
van dezen Vlinder is, ann zyn vooráe
deel, zwartgraauw, en met meer hairen
bezet, dan aan het achteri^e, het
welk iets helderer van koleur is. De
Sprieten zyn helderer dan hy zelve, en
aan het uiterfte einde met een kolfje
voorzien, het welk half zwart, en half
geel is, en de Oogen zyn bruin, ald.
44. Het voorile deel van 't Lyf, benevens
de bovenlchenkels der 6 pooten,
zyn met fchoone hoogroode vlakken
vcrcierd. De tweede flinder isbefchreeven
by NacbtvHnder, {de okcrgeele en
laneelbruine,) volgens IV. 45 en de
der-
B L A D W Y Z E R. S13
derJe by Vlinder, {de Jchootie, bruine,
met roozenroode gevlakte ondervleugels
pronkende,') volgens IV. 47.
enz.
{zevenerleie zeldzaame , Inäiifcbe,)
IV. 16. enz. De eerfie is
befchreeven by Dagvlinder, {de Oranjegeele
Inàiaanfche volgens IV. 18.
de tixeede by Dagvlinder, (de ongenieen
fchoone Indiaanfche^ volgensIV.
19. de derde is een Vlinder, van die
hyzondere Joort der Indiaanfcbe Dagvlinder
s, welke lange en fmalle vleugels,
en een teder jmeedig lyf héhben.
In alle z\ne 4 vleugels heeft hy groote,
doorzichtige, bruinbezoomde, onregelmaatige
vlakken. In den bovenvleugel
zyn 'er drie, en in den Ondervleus,el
twee. De ondervkugels zyn, aan den
buitenrand, in den donkeren grond,
derwyze met donkere punten bezet,
dat het fchyne, als of ze met een fnoer
paerlen bezoomd waren. Ook vertoonen
zieh eenige diergelyke punten aan.
den buitenrand der bovenvlengelen, IV.
20. De Vierde is de kleine bleekgeele
en Witte Vlinder, met breede bruinbezoomde
vleugehn, hehoorevde tot de
tweede Claffe der Dagvlinders. De
grondverwe zyncr Bovenvlengelen is zwavel
geel , en die der Ondervleugelen wit.
Rondom den rand der vleugelen is een
bruin cieraad , en in de bovenvleugelen
wordt een Oranje-geele ftreep gezien.
De ondervlakte is wit en geelachtig. De
vyfde is befchreeven by Dagvlinder ,
(de groote bong Citroen- en Oranjegeele
,) met hreeäe ondervleugelen,
volgens IV. 21. De zesde is befchreeven
by Dagvlinder, (dedonkerbruine,')
met längs, doch fmalle vleugelen, volgens
IV. ÍI. de Zeven de by Dagvogeltje,
{het ongemeen fchoone^ volgens
IV. 22.
Vlinder-fpringkhaan, zie Klapper fpringk-
Haan.
Vloo, befchryving van deze, II. 540.
enz. De Eieren, waarnit de Vloon
voortkomen, die de ir.enichen en honden
plaagen, zyn witachtig van koleur,
en iangwerpig rond van gedaan*
te. Uit deze hieren worden geene
Vloon gebooren, gelyk zommigen zieh
verbeeiden en Ichryvtn , maar kleine
Wormen, die des zomers, doorgaans,
binnen 6 dagen uitkomen ; doch's winters
blyven ze wel 12 dagen liggen.
Als deze viormen nog niets genuttigd
hebben , zyn ze bykans geheel wit,
Het Lyfis dun, en beilaat uit 13 leden
of ringen, behalven den Kop, die
van vooren, op zyne bovenvlakte, a
körte ftompe hoorntjes heeft,' ook zitten
'er 2 dergelyken, doch wat korter,
voor aan den bek. Achter den
Kop befpeurt men, van boven, een
geelachtig-bruin vlakje, en de daarop
volgende ringen zyn, hier en daar ,
met hairen bezet, ald. 543. Zy hebben
geene Pooten, maar aan het einde
van 't laatfle lid, 2 nederwaarts geboogen
eenigzins gekromde geelachtige
fpitzen, welke hun in 't kruipen tot
Nafchuivers dienen, en zieh in den
beginne wit vertoonen, etld. 455. In
den zomer verloopen 'er Biet meerdan
I I dagen, wanneer ze den vollenwasdom
bereiken. De Maden, waaruit
Mannetjes-vloon voortkomen, worden
nooit zo groot, als die, waaruit de
Wyfjes-vloon gebooren worden. De
Kop is iets geeler, dan het Lyf,- heeft
een tanggebit, en van boven, nevens
de ftompe hoornen, een paar Oogea ,
D d 3 ald.
•ili