1';
1
il '
•ryfi
T
\wm
' 5 4
den vleiigel loopt ten gedwongen, on.
gelvk getakre, okerget-le dwarsftì eep,
nidchan wdken endeningerondenzooni,
aan den voorllen rand, een klcin vlakje,
vali dergelyk eenc koltur.gezien worut.
De Onden-Uugds hebhcii een heldergranuwen
a l g e m e e n e
grond, dooi- welkcr midden
ii!en een brreder, iets lieldercr dwarsftrcep
gctoogen befpeurt, en derzelver
buitcnrand is donkerer bezoomd , dm
die der bovenvieiigelen. liet Jcluerlyf
heeft onitrcnt dezelfde koleui, als deze
zoom, niaar het Voorlyf is donkfrgraauw,
en de Kop, die even zo van
koleur is, beefl een okergeelejo halskraag,
welke zich van vooi en iets donkerer
vertoont. De 6 Pootsn, wier
bo"enrchenkels liairig zyn, mitsgaders
de hairvormige Sprieten van 'i wyfje
hebben eene graauwe koleur. De Eiereti
zyn langwerpig, en eenigzirjs pLai;hunne
kok-ur is graauw, en aloni met donkete
ftipptn befprenkeld, ald. 448.
Rtlps, (de vioUt blaau%\:e ^ ^eel gefireepts
en zwart hejprenkelde,) op de Ridder-
Jpoorm aazende, henevens haare vererJcring
tot in een KacbtvUnier der
t'Meede Claffl, I. 247. enz. In Juny
en July wordt deze Riips ontdekt, ald.
248. en op 1-et aller grootfte is ze niec
ineer, dan 15 duini lang. De grondverwe
is (ulTchen graauw en violetblaauvv,
welke koleur alleen aan de eene
iets bleekcr is, dan aan de andere. De
huìd is zo glad, dat men 'er geen hec
minile hairtje op befpeure. De Kop is
middelmaatig grooc, en boven op denzelven
ziet men, korc aan den hais, a
zwarce vlakjes; meer voorwaarts na den
bek toe, iìaan 3 andere dergcìyke nevens
elkander; en geheel onder aan den bek
is 'er nog een paar te zien. Van den
Kop af tot aan de achterfie pooteii is
'er, op ieder zyde, eene zwavel-geele
iets brcede linie of ftreep, ald. 249.
Ond^T deze linie llaan 'er nog eveti zo
veel, zoo niet meer, als op den rug,
5 op iediT zyde. TnlTchen deze zydel
vlakjes ziet n en, aan eenige dezer rupf.
n , nog vtrfeheid.e zeer kleine zwarte
ilipjes, waarmede ook dikwyis de buikpootcnbeipre:
leld zyn. Alle àitPooten
zyn helder graauw van koleur. De verandcring
dezer rupij geichiedt onder de
aarde. Haaft legetliede in een vervvulfzel
voli 'ooid hebbende, begeei't ze zieh
daarir, ttr rafie. Naa 5 of 6 dagen heeft
ze de gedaante eenev Poppe aangenomen,
welker koleur roodaehtig bruinis,
hoewel het Voorlyf, en inzonderheid de
plaats der vleugeirehedeniets lieldererzy,
dan het Achterl}/. Aan het einde vati
ket laatfte lid zit een klein fpits uitfteekzel.
Zy blyft, geduurende den winter,
onder de aarde lìggen, ald. 250. en in
Mai, of eerft in Jmiy, komc de Flinder
op den boven-grond, ald. 251. De
purper- en roozenverwige grondverwe
der bovetmlmgelen verA-iflèlen zich derwyze
met elkander, dat 'er, van 't lid
af tot aan den buitenften rand, geduurig
een purper- en een roozen-koleiirigt;
dwarsllreep op elkander volgen. De
breede pnrperverwige ftreep is aan den
eenen rand, alwaar hy met eene ftialle
witte kronkel-linie bezoo'nd is, geheel
zwartachtig-rood, en aan het ander einde
is dezel ve veel bleeker; desgelyks is
de roozenkolenrige Ihecp, die aan den
buitenften vleugel-rand liaat, iets rooder,
dan die in het midden des vleuge!i^
is. De Ondervkugel is met een dergelyk
geei boordzel voorzien, als de bovenvleugel.
De overlge grond is donker
graauw. De Kop is, nevens hec
hairige r»r -en Acblerlyf,\&\ii!o\txgeei
B L A D W Y Z E R .
geel. Dit laatde loopt van achteren tanielyk
fpits toe, en heeft ter wederzyde
een zo genaamden verlooren Carinynrooden
ftreep. De bovenfchenkels der
Pooten zyn met geele, zoniwylen ook
niet roozen-roode iiairen begroeid. De
Eieren zyn klein, rond verwulfd, geel
van koleur, maar worden van tyd tot
tyd bruiner, en naa 12 of 14 dagen
gansch loodkoletirig, ald. 252, en
aanm.
Rups, {de vtolet zviarte ,) met haare
gcel-roode bairborflels, knevem haare
veranderittg tot in een Nacbtvlinder
der tweede Claße, I, 451. Deze isin
^uny, en reeds volwaflen, in July, op
de Lindeboonien , Wolle-wilgen , en
zomwylen ook aan de Sleedoornftruiken
te vinden, beloopende haare lengte
byna i j duim. Usuk hovemlaktehtcii
eene violet-zwarte, en de onderfte daareotegcn,
bcnevens de Kop, eene nieer
zwart-graauwe grondverwe. Haar yoorllaanifte
kenteken beftaat daarin, dat ze
aan de zyden der 1 o diklle ringen, in
den violet-zwarten grond, met even zo
veel paar, of 20 geelachtig roode afgeftompte
botftels voorzien is, die alle
cven groot zyn. De graauvve grond onder
deze borßels vertoont, ter wederzyde,
eene rei witte langwerpige punten , ald.
451. Voor 't overige is het ganfehe Lyf
dezer rupfe met geel-bruine , tamelyk
lange, doch weinige hairen begroeid.
De 3 paar fpitze Voorpooten zyn zwart,
de 4 paar ftompe Bmkpioten en de Najcbuivers
bruin-rood. Wanneer de tyd
haarer veranderirge nadert, maakt zy
een Spinzel, het welk veeleer een klein
Ei gelykt, dan een uit draaden vervaardigd
Poppehuisje, waatin zich de rups
dubbel te zaraen legt, ald. 452. Daarin
blyfc de Rups nog 4 of 5 dagen liggen.
waar na ze in de gedaante eener Poppe
verfchynt, welker koleur voornaaralyk
oker-geel is, inaar echter iets in 't oranje
geele valt, aU. 454. In deze belloote
wooning'blyft ze tot in het voorjaar,
en in yJprU of Mai komt 'er de
VHnder uit. Deszelfs grondverwe is,
zo wel aan de 4 vleugels, als aan het
ganfehe lyf, rood-bruin, doch valt, op
zoraniige piaatzen, eenigzins in't graauwe.
De bovetivleugek hebben 12 witte
vlakken ; tuflchen deze en den b uitenrand
ziet men een helderen dwarsftreep, en
ook een dergelyken in de ondervleugelen.
Het Acbterlyf'n met iets helderer
ftreepjes voorzien. De Ponten, en wel
voornaaralyk de bovenfchenkels , zyn
met bruin ftof begroeid, ald. 455. De
Eieren zyn met eene wollige ilof ten
eeneraaal bedekt, zynde geel, en eenigzins
plat-rond, ald. 456.
Rups, wanneer eene rups uit het Ei gekomen
is, zyn alle haare deelen nog teder
en week ; doch de huid, welke haar
ter befchuttinge dezer deelen is gegeeven,
wordt, metden toeneenienden wasdom
der rupfe, allengskens harder, zo
dat zich dezelve eindelykniet verderlaate
uitzetten. Overmits nu de Rups, wanneer
die eerfle huid haare hardigheid
heeft veikreegcn, haaren volkoraen wasdom
nog niet bereikt, zo doet zy deze
huid, die haaren groei verhinderen zou,
aan ilukken breeken. Daarop verfchynt
zy in eennietiwgewaad, het welk, do'ordien
het van tyd tot tyd harder wordt,
insgelyks in ftukken barft ; zulks gebeurt
tot drie à viermaal toe', en daarna wordt
de Rups niet grootcr, III. 294.
Rups, idewitaebttggraauwe, en bruin
gevlahe ,) die met vleescbachtige Jpitzen
en wratten vercierd is, zieh voedt
met eikenhof, en in een JSacUdinder
V 2 • ihr