192 A L G E M E E N E
fchoon - groen zyn ; de ondervleugels
zyn groenachtig-graauvv en doorzichdg,
niaar alle de overig« deeler zien 'er raeell
bruinachtig uit. Zy hebben meerendeels
Iran verblyf op de akkers en in de weiden,
ald. 388.
üpiiiigkhaamn, em iets grocter flach ,
welker wyfjes geene legpyp hehhen, 11.
388. Deze zjn wel groen van koleur,
iriaar verfcheiden zyn 00k zo wel gcel,
als bruin of roodachtig en den zodaanigen
ontbreekt het desgelyks niet aan
onderfcheide viakken en cieraaden , Wellie
zieh nu dus, dan anders vercoonen,
aU. 388.
Springkhaanen, eine arMre kleine foort i
'djelker wyfjes eetie legpyp hebben, II.
3B9. enz. Deze foort" kan niet zo ligt
gevonden worden op de akkers en weiden,
als wel op de met gras bewalTen
plauzen in de Bofchen en op befchaduwde
Heiden. Men kan ze, behalren
aan de legpyp der wj i jes, van de andere
loorc onderfcheiden, zo wel door
h;are lange en dünne Spriogpoocen, als
door de hair-dunne en lange Sprieten ,
ald. 389. De kop, het borßllukmie.
vieugeldekzels zyn bruin. De dikke
bovenfcbenkels der Springpooten zyn
okergeel; en bec aehterlyf^ benevens
het dünne en largf e deelder Springpooten
valt in het roozenkoleurige en groene.
Andere dergelyke Spiingkb^anen
zyn gansch groen; en wederoin andere
hebben ichoor.e roodepmten en viakken.
Het Mannetje dezer foorte heeft aan zyne
bovenvleugelen ^ waarniedc hy 't mu-
2iek raoet raaaken, ter plaaeze hunner
inledinge, meer krorate, en grover äderen
, dan her w y f j e , ald. 390.
Spriagkbaanen, (yerfcbeide buitenlandfcbe,')
\l.^6y.enz,zyn&QeenjcUone., ea
tyxanäer wetade, met hladeracbiige
vleugelen, en cen dubbelen Halskam i
ald. 3Ö9. enz. eeti byzonder Jcort van
Springhhaanen, met eea enkelvmdigen,
verhelfen en zaagvormigen kam^
ald. 371- enz. een wel kleiner, maar
veel byzonderer Springkhaan ; ald.
373. enz. een fcboone grootc Springt
baan, met een rood geknopt borßfluk,
en groen gevlakte vleugelen; ald. 375.
enz. een ganscb hyzondere , khine ,
ßroQ'geele Springkhaan, met lange
vleugelen, en eene zwarte vlakte voor
aan den Kop; ald. 377. enz. eent andere
Jmrt, van eene okergedeen hruine
koleur, ald. 37S. esa. twee gantich
byzondere, zeer lange en magere, die
niet kvialyk na een berkenrys gelyken,
ald. 384. enz.
Springkhäanen, {hejchryving van tvjee^
erleie dezer landen, vjaarvan de:
een groenacbtige, en de andere blaauwaobtige
ondervleugels beeß, 11. 397.
enz. Deze können onder de raiddelfoorten
geteld worden; doch eigenlyk.
bebooren ze onder dar flach van Springkhaanen
, die körte Jprieten, en welker
wyljos geene legpyp hebben. De eene
foort pronkt doorgaans met roode, geel
e , groene en brnine koleuren, en wordt
zo Wi-1 in de bofcfaen als velden op groen
bewaflen piaatzen gevonden. Haare
&pringpoiten zyn tamelyk Ijng, en derzelver
dünne en hnge beendeel is gansch
geel, maar de bovenfebenkek zyn fchoon
rood gefchakeerd; waartegen de overige
4 korter pooten meer in 't groenachtiggeele
Valien. Het voarlyf valt uit het
roode in *t geele, en by zommigen is 'c
volkomen groen, gelyk de kop, die hier
geelachtig-groen uitvalt, en Wiens Oogen
, Sprieten en Vreetfpitzen zieh
brain vercoonen. De bovenvUkte van
het burltiiuk en van den kcp wordt by
ZDia-
B L A D W Y Z E R . i?.3
zommigen fchootl-rood-bruin, by anderen
ieis groenach\ig bevonden , ald.
398. Het achterlyf heeft gemeenlyk
eene brnine grondverS^T.. de Ondervleugels
hebben tweeerleie köleur; wanc
de achterfle helft is bleek gioenachtigg
e e l , en de \'oorfte bleek bruinachtig.
D e bovenvleugels zyn bruin wet geele
fireepcn, aUl. 399. De andere foort van
Springkhaanen , welke , docr haare
bleek blaauwe tndervleugels, van anderen
ondcrfcbeiden is, onthoudt zieh
meer op onbebouwde velden cn piaatzen
dan op weiden en andere begroeide
landen. De blaauwachiige ondervleugels
zyn hier aan hut^ne binne-belft
donkcrer, dan na den vooiilen randtoe,
alwaar het blaauwe eindelyk bykans te
niet loopt. Het achterlyf is doorgaande
meerdonker groen, welkekoleurook
aan bct dünne en lange ,beendeel der
Springpooten te zien ij; waar legen
derzelver dikke bovefjfchenkels oker-bruin
• zyn. De fmalle Boveni-kugels vertoonen
zieh aan 't einde insgelyks groenacht
i g ; maar worden, by hunne inleding,
rood-bruin, en in dit rood-bruine ontdekt
men eenige donkere äderen en viakken.
Het hahfchild is van 's gelyke
rood-bruin, e« de kop daarentegen groen ;
doch de Oogen en Sprieten zyn bruin.
Dergelyk eene koleur hebben 00k de 4
overige pooten aan de bovenfcherkelen,
fchoon de cndereinden meerendeels groen
zyn, ald. 399.
Springrupsjef (Jiet groene,') op de hop
aazer.de, bemvens dazelfs verandering
tot in eenKacbtvlwdtr der lierde Clas-
Je, I. 531. enz, Dit vindt men mjuly
en Mugiißus, niet allecn op de hop,
maar ook op andere gewalTen. Nog op
het blad zittende, cn aangeraakt wordende,
trachten zy, docr eene fpringende
bevveeging, van 't eene blad op
't andere te komen. Onder het meermaals
veranderen van huid, bereikt het
de lengte van ongeveer \ duim. Het
heeft een rank lyf, dat na achteren allengskens
dunner wordt, en groen van
koleur is. De Kop vertoont zieh helder
bruin. Van ondtren längs het lyf
loopt, ter wederzyde een -witte ftreep in
de lengte; en tuiTchen de ringen ziet
nien , in ieder inkerving, overdwars een
diergelyken; Over het midden van den
rüg wordt men eene doorgaaude zwarte
linie gewaar, ald. 531. De ringen
zyn ook met eenige tedere zwarte puntjes
bezet, op ieder van welke een zeer
kcrt en naauwlyks zichtbaar hairtje ftaat.
D e Pooten hebben dezelfde koleur als
het lyf. VolwalTen zynde kruipt het of
in de aarde, of tulTcIien de omhoog
feande hoppe-bladeren; of ook wel ergen
in een hoek; bekleedt zieh met een
wit-graauw dun en doorzichtig Spinzel;
verändert, naa ettelyke dagen, in eene
donker.rood-bruine langwerpige Pop ,
die boven op het voorlyf eene fcherpe
fneede heeft, en met geen flaartpunt
voorzien is. Drie weeken verloopen
zynde, ziet men de l^achtvlinder daaruit
te voorfchyn komen. Deszelfs Kop
heeft twce nevens elkander ftaande bladeren,
en tuiTchen dezelve zit een kleine
Zuiger , ald. 53a. De bovenvleugels
zyn aardig met oker-geele, graauwe en
bruire viakken getekend; doch de 0«-
¿ervleugels, die als een waajer gevouwen
zyn, hebben eene blinkende graauwe
koleur, en aan den uitgefchulpten
bnitenrand een iker-geelen zoom. Het
ganfche i ) / i s desgelyks oker-geel en
graauwachtig-bruin. Op het begin van
' t Jehterly f niaakt het vederftof een paar
kleine hoogzeis,- en op ieder Bomnb
vk u -
' tl
I
Iii-.