I
I i -
«4 A L G E M E E N E
i'
'i
cene bleek-geeie kleine Fop, die mec
zeer cedere , naauvvlyks ziclubaare,
zwarte puntjes is befprenkeld, Het/vivertje,
daaruit te voorfthyn koniende,
is langwerpig rond, donker blaauw van
koleiir, ract een groenen :weerfchyn,
zyne ganfche ondervlakte is zwar t , welke
koleiir ook de 6 tedere pooten, en de
met kleine kolfjes voorziene Spr'utcn
hebben. Her bevrachte VVyfje legt zyne
Eieren aan de Wilgebladeren of
derzelver fleelen, en naa verloop van 8
dagen komen de jonge Wonnen al weder
te voorfchyn. Uet Kevertje is, onder
zyne barde vleugeldekzels, niet dimne
doorzichtige vleugelen voorzien j
aid. .
^hpperman, of
Ktapper Springhaan, mit 2 hocgrooik
ontiervkugelin, II. 390. eni. Deze
heeft, gemeenlyk, eene bruine zwartbefprenkelde
gcondverwe, maar aan de
Springpooten ziet men ettelyke beldere
vlakken, en hec ganfche lyf is gemeenlyk
bet donkerfte. Wanneer men bem
te na komt, zàl by niet alieen zyne
fcboon roode öfiäervleugskn laaten
zien, maar oòk een ratelend geluid
maaken, bet welk aanleiding geeft, om
hem den Klapperman te noemen. De
Bövenvleugeh zyn Oker-bruin, en met
donkere vlakken befprenkeld ; het Lyf
is iets donkerer, en meeftal cenkoleurig.
De Springpooten zyn bet belderl
l e , maar hebben aan de bovenicbenkelen
zeer donkere vlakken, en hun langer
dünne deel is aan het einde half
• zwart-graauw, ald. 391. De Eieren.
zyn bleek-groen, en blyven den gmfcben
Winter door, in de gaten en
fpleeten der aarde, tot in bet naailkomend
voorjaar liggen, aM. 392.
lüeef-fpinnen, zyn zodanige, welke ge.
ineenlyk aan de .xi.uren of wanden, als
mede aan de boomen of andere gewajfen,
met uitgellrekte pooten, zo valt'
zitten, als of z^ 'er aan gekleefd waren,
en in die geftalte op haaren bnit loeiien.
Z y bebooren tot de vyße Claffe, zie
by Clsßn der Landjpimen.
Khine, {bet^) groene, hultigs Rupsje,
benevetii deszelfs veriindering tot in esn
DAGVLINDER der TWEEDE CLASSE, L
102. em. Dit Rüps-je boudt zieh aan
de Sleen- cn Praimebooraen op, welker
bladeren betzeive tot fpyze verllrekkcn.
Op ieder van de 6 niiddelfte ringen
befpeurt men een paar fpitze hoogzels
of bulten, tegen over elkander
(laande. Het zeer klein, rond en blinkend
geel van koleur hoofd heeft een
paar zwarte punten , die de Oagen zyn,
en boven den mond ziet men nog een
klein zwart vlakje. De'koleur van Im
Lyf en de 8 paar pooten is bleek grasg
r o c n , ald. 102. Haare volkomen
grootte is omtrent een halve dtiim, of
iets meer. De gedaante der Poppe is
ongemeen dik. Voor aan haar hoofd is
eene groóte hoogte, die zieh in 2 kleine
knopjes verdeelt, en van boven wit
is. De overige grondverwe is zvvartachtig
bruin. Naa 14 dagen komt 'er
de Vlinder iiit te voorfchvn, wiens onderlle
zyde olyf-brain is. De buitenrand
der otoigefe» is cierlyk iiitgefehulpt, en
met een helder graauw boordzel beiegd,
ald. 103. längs het welke, binnenwaatts,
eene tedere zwarte linie loopt.
D e Voorvleugel heeft, behalve een
finallen blaauwen dwarsllreep , en 3
aan den buitenrand naaft elkander ftaan'-
de Oranje geele, kleine ronde vlakjes,
geen ander cieraadj, maar in den acb'
tervleugel ziet men nog een byzonder
blaauw boordzel. Hierop volgt een
breede Oranje-geele dwarsllreep, die na
don Voorvleugel wat fiiialler toeloop:.
D e o r
B L A D W Y Z E R .
•i ' :
I;:
I
Door het roidden van dezen vleugel
loopt 00k een helder blaauvve dwarsilteep.
Het Lyf, de 5 Pooten en het
Hooßiiwgmomsn dezwarte Oogen,)
zyn aan de onderzyde helder-graauw, en
van boven donker olyf-bruin, zo als de
Vleugels, ald 104.
Kleine^ (het dikke^ en van hoven ronds
roozenvenvige SchiUrupsje, dat op de
Etkehladefen aaß, henevsns deszelfs
verandering tot in een DAGVLINDER
der TW5EUE CLASSB , I. 110. enz,
Deze Kups beloopt, in haare volwasfen
grootte, zelden meer dan een balven
duini. Op den ronden Rüg is ze,
tot aan den hals, roozenverwig, welke
koleur, op de zyden en ondervlakte,
in eene iets bleeker en groenächtig-geele
verändert. Op het midden van den Rüg
ziet men zo veele donkere, langwerpi»
g e , en iets verheven ptikkeltjes, als 'er
ringen aan het lyf zyn, en aan ieder zy.
de 00k even zo veel driekantige groenächtige
vlakjes in eene rechte lyn. Het
Kopie is klein, zwart-blinkend en iets
ingetrokken. De 3 y^^'^woorpootenz^xi
Ipits en zwart, en de 4 paar andere
graauw en llomp , ald, 110. De tyd
haarer veranderinge naderende, verändert
ze niet alieen van koleur, maar
trekt ook een band, uit veele tedere
draadjes beftaande, om bet lyf. JiePop
is bruin-rood, en de vlakken, die te
vooren groen waren,zynnu zwart-bruin.
Naa 16 dagen komt 'er de Vlinder uit
te voorfchyn, zynde de grondverwe des
Lyfs cn der 4 vleugelen zwariüchtigbruin,
maar de Fooi vleugels wat donkerer,
dan de Achtervleugels. In de
eerllen ziet men eene zeer fehoone
boog-blaauwe vlak, met een violet-koleurigen
weerfchyn', ald. Iii. De
'xijtenrand der vleugelen is met een wit
randje bezoomd, cn de ä acliterrte
hebben 2 uitilcekende fpitzen. De
Ondervfeugels hebben een geel-blinkenden,
beider groenen grond. In den
Aehlervleugel ?iet tnen, kort aan den
rand, eene tedere zwarte linie rondora.
Naafl: deze is eene witte linie, en aatt
den punt ftaaji 2 ronde, fchyfvormige,
oranje-geele vlakken, waarvan de
grootlle met een zwart pnntje in hec
midden is voorzien. Dß zwarte Oogeti
zyn niet een wiiten ring onizet,
de kolfjes der Sprieten zyn geel-bruin,
en de 6 Pooten hebben eene bynanog
helderer koleur, dan de vleugels vaa
onderen, ald. 112.
Kogsldicr ^ (bet zo genaamde) III. ¡66.
enz, Zodanig een dier beilaat uit eene
foort van eene geelücbtrge, kogelronde
en doorzichtige Blaas ; wier ¿«itenhuid
overäl, met tedere, cn insgelyks
doorfchynende wratjes, doch niet
al te digt by een, bezet is. In 't
biimenfte van dien Kogel is noch
hart, noch niaag te bemerken, noch
iets, dat men voor eenig ingewanA
kan houden; maar in dien Kogel ziet
men weer andere kogels, van de eigenfte
geilalte, als de groote, maar
wel 5 maal kleiner in den omtreic.
Deze zyn veeleer donker-geel, dan
z w a i t , en worden voor Jongen gehouden,
ald. 567. Deze Jonget!
worden, binnen 8 dagen, zo groot,
•als hec oiide Kogeldier was, ald. 568.
Die Kogeldier kan, naar maace het op
deze of geene zyde, een of meer zyner
kleine pypjes opent, en luchc of
Viater uiifpuit, naar deze of geene zyde
om zyn As draajen,' zieh teilens
voor- of achterover, na boven of na
onderen beweegen, aU. 559.
L 3, Ku t -