ip n
14« A L G E M E E N E
geele grondyerwe, en in het eerde zyn
z o veele zwarte dwarsvlakken te teilen,
•ols 'er ringen zyn. Aan de breedc ondervleiigeis
worJc men, aan den voorilenrand,
een breede koolzwarce lireep
gewaar, die na de inlecling toe allengskens
finaller wordt. De Iraalle Bovenvleugeh
zyn oak, zo wel aan den voor:
ften, als aan den achcerften rand, raec
een oranje-geelen zoom voorzien, längs
welken, binnen'.vaaris, eene zwarte Knie
loopt, ahl. 118. Maar de grondierwe
dezer vfeugelen is veel helderer, dan die
der ondervleugelcn. Deze bovenvkiigeh
zyn bovendien niet veele grove
zwarte äderen, in de langte, doortoogen.
Omtrent in 't midden ziet men
een zwarc dvvarsvlakje. Het korce voorlyf
is helder-gcel, en mec 3 zwarte llreeken
getekend. De Kop is klein, van
gelyke geele koleur, met zwarte llreeken
en zodanige Oogeii voorzien. De
Spiieten zyn 00k z.vart, en tamelyk
final, maar die van 'c iMannetje Valien
iets breeder. De 6 Pooten hebben insgelyks
eene geele koleur, en de bovenfchenkets
zyn glad en dun, ald. 119.
Kaps, (de mat- of dofgrtene en gehoornde,')
van eene Sonderlinge gedaante,
genaamd het Rbsebokje, hehoorende tot
de tweede Clajfe der Dagvlinden, IV.
1 7 3 . enz. Deze trekt haar voedzel van
de VjUgebladeren: haare lengte is anderhalve
duim, De Kop is verdeeld,
en heeft 2 opitaande hoovnen. Uy is
blinkend grcen van koleur, en van onderen,
ter wederzyde, raet een zwart
punt vercierd. Van achteren aan den
rand is hy fchoon-geel bezoomd, en
deze bezooraing loopt tot aan de als
cen gaftel verdeelde boornfpitzen, welke,
bruinrood, en van onderen nograet
tcdere en donkere ptintcn bezet zyn.
H.'t ganfche Lyf is van eene fehooie -
dof-groene koleur, en gelykt na ILi-
• weel. Op de boienvlak!e is 't op zyn
donkerlle, op d" zyden wordt het helderer
, en eindelyk verfmelt de grocne
koleur byn,i geheel in de witte. De
Poolen hebben eenegroene koleur, ö/i/.
175-
Rups, (de mat- of äofgroenes¡an den
elzenboom, benevens haaye Pop, IV.
140. eoz. Deze wordt niede op- den
vuilboom gevonden, ald. 140. aanm.
zo wel in het voorjaar, als in den zonier.
De Eieren , waaruit deze foort
van rupfen voortkomen, zyn fcboongeel
van koleur , en langwerpig rond
van vorm, vertoonende zieh, in de lengt
e , met veele ribben en vooren, ald.
1 4 1 . en aa/ini. Als de Rups volwasfen
is, beloopt haare lengte wei anderhalven
duim. De ATq/i is rond, en niet
heel groot; haar lange i i / is met een
Zoom voorzien, en desielEs ondervlakie
fchynt gansch plat te wezen." Van koleur
is de Rups doorgaande mat- of dofgToen.
Over den rüg loopt eene eenigzins
donkerer linie, en de luchtgaten
zyn niede donkerer, dan de grondvjrwe.
De Pooten zien 'er groen uit, ald. 142.
Wanneer deze Rups tot de veraiidering
wil overgaan; dan zweit haar Mchaara
dermaate op, dat het bykans eene Cylindrifche
gedaante kryge. Zy maakt
zieh aan een horizontaal liggend lichaain
vail, en beweeft de piek, waarop haar
buik zal komcn te liggen, met een fyn
Spinzel. Hierop draait zy het hoofd
geheel na beneden, en gaat voort, met
een klein heuveltje van zyde te fpinnen,
waaraan ze zieh met de achterpooten
hecht. Vervolgefts begint zy haare
draaden om zieh herom te flingeren ,
trekkende dezclven over den rüg tuíTchen
4<w
B L A D W Y Z E R . 147
den vyfjtn cn zcsdcn rin;-. De beii'e
einden d^zer draaden worden <p eene
piek, daai hetlichaainvanderüpsligt, op
de vlakte vait gcmaakt. Hierop trekt
zy alle haare Poo'ien, buiten de laaiftoii,
van haare veranderings-plek af, en blyft
zo, door jniddel van dien gordei, als
zweevende in de Iticht hangen. Eindelyk
kromt zy het lichaam dermaate, dat
de Rüg van tyd tot tyd hooger, en op
't laaiil zo hoog werde, dat haar lichaam
een halvcn cirkel vormeere. Dan fchuift
z y , door'verfcheide zamentrekkingen en
iiitduwingenderleden, alles achicrviaans.
Hierdoor wordt de voorfle huid van het
lichaam , al zoetjes, na den Itaart toe
gefchuoven, en zo moet zy, op het
laatlle, door het opblaazen van het voorfie
dcel ziehtbaar harrten. Dit gefchied
zynde, maakt zieh de Fop verdor, door
verfcheide beweegingen, ten vollen van
de huid los, en blyft in den zyden gordei
hangen. Zulk eene Pop is in den
beginne ii^ts ilenk, en daarby met eene
vochtige ftof, als met een vcrnis, overtrokken,
te gelyk doorzichtig, doch het
glinfterend vernis verdroogt ichielyk.
De Pop trekt zieh voorts te zaam ; de
huid wordt harder ; de punten en hoogtens
vertoonen zieh grooter, dan in den
beginne; de huid wordt geheel bleek,
en is niet zo bevallig hooggroen, als zy
te vooren was. INaa een dag of 14
komt de Viinder daaruit te voorfchyn,
ald 14-2. enz. aanm, welke Viinder
befehreeven is by DagvUiider, (^de byzonderfchoone
Z'U^aveigeele,) volger.s III.
233. enz. zie aldaar.
Rups, (de nu -ujitacbtig, dan beider- of
donker-hrtiin gekolan de bairige ,) met
knoppen en ßreepcn voorzien , benevens
haare veranäering tot in een Kacbt-
•Vlinder der tvuede Clafs, I. 413. enz.
Do liieren^ waaruit deze Rtpfcn worden
gebocren, zyn blinkend, cn vertoonen
zieh, in het beain , beider geelachtig,
en hunne koleur verlieil zieh
eenigzins in 't groene. byi'a als Baillekoleur,
ö.W.413.aawn. DezeRupfenheb'
ben, zo dikwyls zyvap huid veranderen,
by iedcr aanwas eene iindore koleur, als
zynde nu donkerer, en dan helderer, of
00k wel gansch wit; maarze konienechter
nieerendeels in de koleur van den Kop
overeen, die by de meefle gecl-bruin is.
De grootte der voiwaiTcne beloopt i^-
duhn. De Kop is blinkend bruin-geel,
en op denbleek-geelachtig-bruinengrond
des lyfs vertoonen zieh de rüg- en zydeflreepen
wit, en zyn met een graauw
boordzel bezoomd. De knoppen tusfchen
beide de linien, en die op den
bnikrtreep rtaan, zyn geelachtig. De
V<a[chuiver met zyne beide Acbterpooten
is graauw, en op denzelven befpeurt
men eene Oker-gecle vlak. De overige
Pooten hebben altoos de grondverwe van
het lyf, en de hairen, rondom ieder
knopje zittende, zyn rosacbtig bruin,
aU. 414. Als de tyd haarer veranderinge
nadert, kruipt ze na den grond onder
de ßruiken, verbergende zieh in een
eiervormig Spinzel, dat 'er, dewyl zy
'er haare hairen onder mengt, bruin uitziet.
iN'aa ettelyke dagen verändert zc
in eene rood-bruine Pop, welke van
vooren gansch rtomp is, maar van achteren
een fiaartpunt heeft. Deze Pop
blyft den winter over tot in de maand
IVlai onveranderd liggen, maar alsdan
korat 'er de Viinder uit voort. Deszelfs
onder- en hoveni-leugels zyn bleekoker
geel; doch de bovenfte z; n doorgaande
iets donkerer, dan de onderrte,
beider buitenrand oranje-geel bezoomd
zynde. In de Bonenvleugehn ziet men
T 3 zwar