I l ö ' . ;
i r
i
h ;
i
a l g e m e e n e
o
Rn-;, en voor het overige is ze zo
blinkend, a!s of ze met een Lak-vernis
wäre overtoogen. De Buik, deszelfs
onierviakte, als mede de Ponten zyn
iets gras-groener. Vier zwavel-geele
Knien loopen in de langte over alle
de ringen heen. By haare veriindering
in de aarde, vervaardigc zy een dun,
graauw Spinzel. Naa verloop van 8
dagcn verändert zy in eene Pop, die
van eene bünlcende zwart-bnüne koleur,
en met een kort rtaartpunt voorzien is.
D e bovenvlmgeh van ienVlinder liebben,
meerendeels, eene graauvire grondverwe;
zyn aan den bnitenrand met een bruin
boordzel voorzien; na 't midden toe
loopen 2 golfswyze flreepen dwars door,
jnet een donkerenzoom. VieOrJenlmgek
zyn helder-graanw, met een final
boordzel aan den uitgefchulpten buitenrand.
Het dikke Achterlyf vertoont
zieh afchgraauw, een weinig in het
bmine valiende, en het Voorlyfa veel
bruiner. De Sprieten zyn bruin en hair.
vormig. De Poo«® zyn, vanonderen,
met zwarte en vvitte reepjes, maar de
io'jcnfcbenkels met graauwächtige hairtjes
bezet, alä. 422. 423.
Eikenrup!, Qle ongemeen Jchoon getekettde,
groin en witgeßreepte,') met geeie
en roo le zyde-ßreepen. Haare ¡engte
is, wanneer ze kruipt, even of omtrent
li duira. De Kop heeft eene
bleeke, blanuwächtig-groene grondverw
e , en is met eene witte linie doortoogen,
welke bykans eene Latynfcbe W
formeerc. Aan ieder zyde van den iek
vertoont zieh een langwerpig-geel, en
een hoog-rood vlakje. Over den Rüg
loopen 2 digt by elkander ftaande witte
linien. De wederzydfche 9 ¡uchtgaten
z y n w i t , en behalve dezen ziet men nog
eene andere rei tedere witte puntjes.
D e 6 voorfle fpitze klaauivpooten heb;
ben eene eenigzins hoog-roode koieur;
maar de overige 10 ilompe yooten zyn
fehoon geelachtig-groen, en van onderen
rood bezoomd, III. 240 —240.
Elepbant, zo noemen de liefhebbers da-
Infecten den Viinder, uit de groote
Wytißok-rups voortkomende, I. 151.
Elephant, {de borne,') dezen naam draagt
by de verzamelaars der Infecten, de
Vllnder, die uit de groote, fraai geiekende
IVolfsmelk-tups voorkomt, Í.
144.
ElJenvjikkekr, zo wordt genoemd de
Fl'mder uit de uitneemend fcboone geelacbtig
groene Boekeboomen-rups, IV.
121. aanm.
Entrocbiten worden de verfleende lichasmen
genoemd, welke op elkander zitten,
en men te zamenhangende vindt,
I i i . 513.
Eremiet, Jonge liefhebbers der Infectenverzamelinge
geeven dezen naam aan
den grooten, bruinen fFoui-vli ider ,
IV. 150. aanm.
Erp-Jßam, (dl kleine,} zo wordt de
Fitnder Vit it kleine, bruin etigraauw
geflreepte E/chenrups, door LINNJEUS
genoemd, IV. 62. aanm.
Efchm rups,(dekleine,br in-engraauto
geßreeptemel het gee'e boordzel aan
de zyden, benevens haare veranderinge
in een Vimder, behoorende tot de
TWEEDE CLASSE der NACHTVOGELS,IV.
61. enz. De grootlie lengte dezer
rupfe beloopt zelden meer, dan drie
Vierde van een duim. Haar Kop is
blinkend zwart, en op dé voorfe vlakte
met eene heldere, tedere linie voorzien,
welke na gejioeg een driehoek
uitmaakt. De grondverwe der beide
zyvlaktem is orer het geheel donkerbruin
, waarin men een goudgeelen
ftreep
B L A D W Y Z E R . 59
lirecp 2iet, die een boordzel, ofwel
een gouden keten vertoont, met 20
veeie fctiakels, ais de Rups leden of
ringen heeft. De 8 ilompe buikpooten
zyn bruin, en de 6 voorile klaauinpooten
zwart. Haar Spinzel in de Eichebladeren
is wi t , doch niet zeer digt en
vafl. De koleur der top is blinkend
rood-bruin, Inzonderheid aan' t achcerñe
deel. Naa verloop van ongeveer 3
wceken, komt 'er de f linder uit te
voorfchyn. De hoöfd- en grondverwe
zynei- 4 vleugelen, zo wel , als die van
't lyf, is bruiiiächtig-afchgraauw,- door
de 2 bovenUleugelen zyn alleenlyk eenige
heldere, geflingerde, onregelmaatige
dwarsünien getoogen^ en aan den voorilen
rand ziet men ettelyke, verdwynende
, bleeke , geel roodächtig-briiine
vlakken. De Qndervleugels zyn byna
eenvervvig graauw. De Sprieten, die
zieh aan 't Manneije meer vederächtig
vertoonen, zyn , evcn als de llaartfranjes,
geel-roodächtig-bruin. De Eie.
reu hebben eene fchoone purperroode koieiu,
en eene kogelronde geflalte, IV.
6 ¡ 63.
F .
Fluweel zwarte Doornrups, zie CszelHgc,
fluweel zwarte Doornrups,
Formicaleo, zie Mieren-romer.
Fortificatie, onder dezen naam is de
Nacbtvlinder met oranje-geele en zwart
getekende Ondervlexgelen, by de liefhebbers
der Infecten bekend, IV. 102,
FritiUaria crajja, een zeker Africaamch
Gewas in verfcheide Planthoveuj het
welk vooräl aan de Kaap de goede
Hoop van natuure groeit. Deze plant
bezit, behalve haare zeldfaame gedaante
00k tfe byaonderheid, dat ze een zeer
walgclykcn reuk van zieh geeft, die zo
volkonsen met den reuk van verrottend
vlecsch overeeiikomt, dat ieraand, dien
men dit Gewas laat ruiken, zonder dat
hy het ziet, hetzelve altóos byffinkende
dingen zal vergelyken. Daar zyn drieerlei
Joorten van bekend, waar onder een,
uit hoofde van haare grootte, Major
genoemd wordt, die wel voornaamlyk
dezen reuk heeft. Op de bloem van dit
G e w a s , zo dra ze zieh opent, legt de
Aasvlieg haare Eieren. en daartoe bcweegt
haar de Keuk, II. 570.
G .
Gaffelpuntige Rups, 2k Rups, (äe Zeegroene.)
CaläppelsA dat deze aan de Eiksboo-
Gallen, J men groejen, doch geene
wezenlyke vrugten derzelve zyn, is een
iegelyk bekend; doch waaruit zy hunnen
oorfprong neemen, bleef eene verborge
zaak, tot dat MALPIGIUS ook deze
gewaifen naauwkeuriger onderzogt. De
ff^esp is alieen de oorzahk dezer uitwasfen,
als welke een Ei in het eikeblad
legt, en uit het Ei komt de Warm te
voorfchyn, II. 511. X)s3i zyn zevenerleie
joorten i-an Gallen des Eikenbooms
i . ) De eei'ße dezer foorten is de groote
en ronde, die doorgaans voorkomt in
den hoek, welken het Eikeblad en hec
takje, daar het aan zit, uitmaaken. 2,)
D e tweede is eene iets kleiner foort,
altoos zittendeaan deondervlaktevanhet
blad. 3.) De derde groeit ook aan de
ondervlakte, en is t'eenemaal rond,
maar niet wel zo groot, als eene Erwr.
4 . ) De Vierde is eene half kogelronde,
o f eenigzins ingedrukte Galle, welke
met haare platte vlakte aan de onderzyde
des blads zit, Haare grootte eve-
H 2 raarc