9 3
vt
A L G E M E E N E
waaraan de jonge rupfeii met ganfche
n e f e n en klompen tc zamen zitten, en
verplettere het ganfche broedzel met een
ftok, van boven met eenige läppen en
lompen omwonden. De rook doet de
Rupfen wel ter aarde Valien , maar zy
kruipen welliaafl: weer tegen den ilam
op. Eindelyk doet men wil, wann
e « inen de Poppengn&aszins verfchoont,
J; aa .
Midäel hfeSien, zyn dergelyke rupfe/t,
welke 5 uit hoofde van *t gebrek aan 2
ftompe buikpooten, niet onder de 16
pootigen, maar onder de 14 pootigen
behooren, I. 532. aaiim.
Rlierm-roover, (Je Hftige en lebendige,')
die in eene land- en nacbunimph verändert,
henevem zyne wonderbaare
etgenfchappen, lU. 95. enz. Dit Inf
e f l IS m grootte zeer gelyk aan eene
afchgraauwe Spin, en heeft eene fpitze
Knyp- of Vangtang vooraan den Kop.
Het graafc den kuil, waarin het op den
roof loerr, voornaaralyk voor de Mieren,
ald. 95. Het gevleugeld fchepz
e l , uit dezen worm voortkoraende,
wordt eene Land- en Nacbmimph genoenid,
om dat het nie: alleen eene Lib
e l l e , of zo genaarade VVaternimph gelyk
U, maar ook uit een Aard'jiorm
wordt gebooren, en zy daar benevens
ilechrs by nacht gewoon is te vliegen,
ald. 96. Deze worin verraardigtreeds,
in de eerlle jeiigd, een kiiiltje, evenredig
aan zyne groutcej ald. 98. en,voIWaffen
zynde, vormt hy een kuil,Wiens
. middellyn van boven de lengte heeft van
2 en 3 duimen; aldaar zit de mierenroover
aan de zyden, onder het Zand
verborgen, maar 's nachts in het mid-
. den; komt 'er eene Mier of eenig ander
Infeit zynen kuil te na, dan keert hy
. 2ich eensklaps ora, en werpt met zynen
iets breeden Kop het zand verre uit, en
vangt het Infea, zuigende daaruit al het
fip, zondjr iets van 't lichaam te verteeren,
ald. 99. De gronjverwe zyns
lyfs is, Over de ganfche bovenviakte ,
meeftal bruinächtig res en afchgraauw,
dach op de ondervlikte iets helderer!
Zyne cieraaden bellaan in donker-bruine,
regelniaatige vlakken , en veeivuldige
körte hairtjes. Voor 't overige is zyn
ganfche lyf, meer pht, dan rond, en
van onderen is het byna eilen. Zyne 6
tedere Ponten zyn doorzichtig, en ligtgeel.
Het lang tanggehit is veelül
roodächtig geel-bruin. De 2 körte ea
dünne Sprietjes bellaan uit verfcheide
leden, hebbende haare inleding boven
die van de vangtang. De Kop is breed.
Vlak achter de inleding der Sprietm
befpeurt men 2 zwarte vlakken, en in .
ieder van deze ö blinkende korrelcjes,
welke niet anders, dan zo veele Oogen
können zyn, ald. 104. Aan den Hals
ziet men eenige donkere vlakken en eenige
hairtjes. Het achterlyfh van voo •
ren tamelyk breed, loopt van achteren
fpits toe, en beftaat uit 10 onderfcheide
leden. Aan den eerllen ring of afdeeüng
z i t , ter wederzyde, een bofchje zwarte,
fiyve hairen, niet ongelyk aan een Pen-,
c e e l , en zodanige boschjes ziet men a» i
alle de afdeelingen, ald. 105. Op he:
voltoojen der behuizinge verändert dit
Infeft niet ten eerlfen, maar blyft 'er
nog wel of 3 of 4 dageii onveranderd
in liggen. Naa 13 o f i 4 dagan vindc men
het in eene Pop veranderd, ald. iio.
welke aan de ondervlakte, benevens aan
de 6 körte pooten eene bruinüchtige,
eenigzins Oranje-geele koleur draagt,
maar het overige is donker bruin, en de
afhangende Vleugelfcheden zyn graanw.
Binnen 4 weeken vertoont zieh deMie-
..¡li-^, • '»i
B L A D W Y Z E R . 9 9
ren-roover, in eene gevleugeWe gcüalte,
"als eene tandnimph^ ahi. 111. De
Kop van deze heeft zecr veel overeenkomft
met dien der kleine Water-nimphen,
maar nog meer met dien van 't zo genaamde
wandelend blad. De 2 Oogen
0aan als een paar ronde kogels aan de
zyden. De ^prieten zyn nietzeerlang,
aan de einden gekromd. Ten aanzien
der koleure is de Kop, even als'het
Vourlyf, zwart-bruin, en met okergeele
vlakken vercierd ; welke koleirr ook de
6 [edere en niet zeer lange pooten hebben,
ald. 112. De koleur der Eieren
is blinkend , roodächtig, zaadverwig;
, doch aan het vooriie en dikfie deel valt
ze in het roozenverwige ; en daar ziet
men ook een breeden donker-rooden
ilreep, die het Ei als een hoepel omvat,
ald, 115.
Moerbezien-rufs, of Zy-worm, benevens
deszelfs eigenfcbappen en verandering
in een NACHTVLINDER der BERSTE
CLASSE. De Eieren, waariiit de Moerbezien
rupjen of Zywormen voortkomen,
zyn in 't bcgin helder-geel, maar
worden wel haafl: bruin, en eindelyk
fraauw. Derzelver figuur is meeft geeel
kogelrond, maar een weinig langwerpig
rond. AI die bevrucht zyn ,
krygen eene blaauwachtig-graauwe koleur;
maar de onvrychtbaare worden
helder oker geel. Zy können, den ganfchen
Winter door, zonder eenig letzel,
worden bewaard, III. 39. en aanm In
de maand Mai des volgenden jaars worden
ze in den onitrek iets helderer, maar
behouden, in het midden, hunne voorige
koleur. De jonge en tedere Moerhezien
bladeren zjn voor de jonge Rupfen
, uit die eieren voortgekomen, het
belle voedzel, alä. 40. De grondverwe
van een volwaflin Zy-worm, wiens
lenzete ruim 3 duimen beloopt, enviermaal
de verandtring ondergaan heeft,
is witachtig-gcel, graauw, en metveek
r l e i e graauwe hoekftreepen vercierd:
doch van boven op den Riig, inzonderheid
na achteren toe, heeft hy nog eenige
donkere, langwerpige, ruitvormig
e vlakken, welke met diergelyke (Ireepen
omzoomd zyn, ald. 47. Drie ringen
achterwaarrs ziet men op het derde
lid een paar vlakken, die kleiner zyn-
Het laatfle lid is met eene Stuart- of
Hoornfpits voorzien , welke okergeel
is. De ondervlakte van den Zy-worm
is gemeenlyk iets geelächtiger, dan de
bovenviakte; en de 3 paar Riaauw-,
nevens de overige Baihpooten en de
Nafebuivers vallen geheel in 't Okergeele.
De Kop is blinkend binin, en
meer rond, dan kantig, ald. 48. Wanneer
hy zynen hoogHen ouderdom heeft
bereikt, en de tyd nadert, van zieh in
te fpinnen, verkrygt h y , gemeenlyk op
de bovenviakte van de achterile leden,
eene geele koleur; hy zoekt geene fpyze
meer, en men zal zien, dat hyreeds
een draad uit den mond laat gaan, ald.
52. Het Spinzd is niet van eenerleie
koleur: zomtyds is dit geelächtig wit,
zomwylen oranje-geel, ald. .53. De
Rups haar fpinzel voltooid hebbende,
verändert niet ten eerlien in eene Pop i
maar blyft nog wel 4 of 5 dagen in haare
behuizing liggen: doch juill 3 weeken
naa den aanvang der fpianinge komt
de Vlinder te voorfchyn. De Po^ is
Over het algemeen okergeel, en »an
achteren gansch ftomp, alä. 54. De
grondverwe van den Vlinder is wit, met
okergeel en bruin doormengd; doch
deze koleur valt wel eecs wat helderer,
o f wat donkerer: want men ziet eenig
e n , die een breeden bruinächtigen
N 3 dwar s -
i: SIN
' ; • • '