y -
Í:
201 a l g e m e e n e
D e 6 Voorpooleii zyn met zwarte fpitzen
voorzien, maar alle anderen mec 2
over elkander faande vlakken getekend.
ImulTchen vetfchillen de koleuren hy deze
fooit van nipfen merkelyk. VVanc
men vlndt eenige, waaraan hat groene
meer in 't blaamve valt, en wederom
andere, die er geelachtiger groen uitzien.
Desgelyks zyn 00k de vlakken
aan de eene rooder, en aan de andere
geeler. Ja zdfs de zwarte dwarsdreepen
worden rii breeder, dan fmaller
bevonden. Dez« Rups heeft eene by.
zondere eigenfehap, naamlyk, dat'ereen
paar hoornen voor op den eerften ring ,
die op den hals Voigt, ftaan, welkezy,
als eene flak haare hoornen, uitlleeken
en intrckken kan, ald. 71. en aanm.
Wanneer ze volwosftn is, niaakt ze zieh
gereed tot de verandering, zockende in
de nabyheid eene plaats , die niet zelt
e n op het zelfde kruid is , waarmede
zy zieh te vooren heeft gevoed Aldaar
maakt zy zieh met olle de pooien vali,
zo dat het ganfche lyf op den grond der
piaatze rulle, Ipint zieh aan de achterpooten
vail, en overcrekthetlyfmeteen
Witten, tederen en fterken draad, tusfchen
den derden en Vierden ring, dervvyze
dat hy aan wederzyde op den grond,
waarop de Rups zit, vali gemaalu zy ,
van boven fluite, en ter zyde een wei.
liig van het lyf af (laa. Aisdan baril
de hiiid van boven achter den hals open,
en door de nienigvuldige beweeging afgeilroopt
zynde, wordt de Pop gezfen,
airi. 7». Deze Poppen van die foort
verfchillen merkelyk, zo wel in koleur,
als in grootte; zynde eenige derzelven
ftroo-geel en bruin, anderen daarentegen
beider- of bleek-groen : doch alle hebben
ze aan beide zyden een oneffen
geelen flreep, die van vooren tot aan
het einde toe loopt. Wanneer deze
Pop, het VVeer nog warm zynde, 14
dagcn heeft gelegen, fpringt zy van
vooren op, en de Vlinder komt te voorfchyn,
ald. 75. De grondverwe van
alle 4 zyne Vkugels is helder zwavelg
e e l , waarop allerhande zwarte vlakken
en aderen, hoewel niet opeenerleiewy-
2e, te zien zyn. Aan de onderzyde van
den Achtervleugel ziet men ter piaatze,
daar hy aan het iyf vail is, 2 zwarte aderen
, waarvan de eene van onderen breed
is, na den vcorilen rand geboogen oploopt,
eindelyk te niet gaat, en buirenwaaris
een takje heeft; de andere om..
ringt het midden des vleugels, en komt
ten laatlle, naa op verlcheide piaatzen
6 takken na den buirenkant gemaakc te
hebben, weder ter plaatze, daar ze begonnen
is. Voorts loopen 'er 3 reien
zwarte ilreepen trapswyze door den
vieugel, en de rnirate tuflchende abinrtenile
reien is gevuld met graauwachtiggetle
flippen. Achter aan den vieugel
na benedcn ziet men een met zwart om.
zoomden tamelyk ronden Spiegel, Wiens
binnenRe meeft kaneel-rood, tn na het
lyf toe Ueumourant of bleek-Uaauw is.
Verder na boven Haan nog 2 ä 3 zodanige
roodachtige vlakken in den geelen
grond, die de gedaante van een hart
hebben. De buitenile rand is eenigzins
uitgefchulpt, ald. 74. In de onderzyde
des norßen vleugels loopen 2 hoofdaderen
in de lengte, en verlcheide andere
in de breedte. TuiTchen deze 2 hoofdaderen
hevinden zieh 3 zwarte vlakken
overdwars, en wat verder op nog eene
kleiner, nevens welke eene langwerpige '
ronde vlak van de andere zyde doorfchynt.
De huUenrand van ieder Vieugel
heeft een final geel boordzel, enop
ieder ader een klein "driekaniig vlakje;
daar
B L A D W Y Z E R . 205
•daaraan grenll een breede graauw-geele
Zoom, die met 8 doorfchynende ovaalvorroige
gecle vlakken voorzien is. De
grondverwe der bavenvleugds is ins.velyks
zwavel-geel. Op het einde fiaan'de
• kareel koleurige vlakken offpicgels, met
blaauw en zwart omzoomd. De huitemand
is fmal geel geboord,en heeft,
in een breeden zwarten zoom, i( ovaal
ronde geele vlakken, en verder binnen-
'Waarts eene tc-i tedere geele ftipje.s. Het
Zyfis geelachtig en hairig. Het Boofd
is voorzien met 2 zwarte met kolfjes
vercicrde Sptmen; met a ronde blinkende
Oögen, en van onderen met een
te zamen gerolden flurp of Zuiger. Aan
het Voorlyf zielen .6 zwarte Pooten ,
wier bovereinden met geele hairen bezet
zyn. Het Achter lyf hteh, ter weder,
zyde, een zvvanen ilreep, en verder na
onderen nogeenen dergelykcn in de ¡engte.
En zo ziet men ook cver den rüg
van het voor- en cchterlyf een breeden
zwarten ilreep, ald. 75.
Fe'gelyking van zommige zaaden van
Uomin cn planten met de IhJeSen, II.
179. Zie by Planten,
yerrnrting, eenigen verdedigen, dat de
Inftclen uit de veiTotting onrflaan, en
bedienen zieh , veelryds, ttn bewyze
daarvan, van de Maden, die in ouden
kaas en vervuild vleesch veelvuldig worden
gevonden, II. 367. doch worden
door proeven wederlegd, ald. enz.
p'srßeaide Mijjekn en 'Slakktn, III.508.
enz. Dat deze waarlyk, eertyds, dieren
zyn gewceft, zai niemand in twyfel
trekken, die ze ooit metwaare nroiFelen
en flakken vergeleekcn heeft.- waarom
ook de meefle kenners derzelven den fpot
dryven met dezulken, die voorwenden,
dat diergelyke lleenen daadlyk van zeigen
in deaarde groejcn, ofzogefchapen
zyn. Ook vinden zy weinig geloof
• die onderilellen, dat de Eieren dezer
dieren, met de dampen uit het water
opgeheven , nader-hand weder neergevallen,
en tot Vifchen en Schulpdieren,
doch in het drooge, tot ileen geworden
zyn. Anderen, welkende voortteeling
der dieren, en dus ook die (leenen, uit
eene veiTotting willen doen voortkoraen,
verdienen hedendaags vollirekt geene
aanmerking. Daarentegen heeft het gevoelen
der geenen, die den oorfprong
dezer fleenen van den Zondvloed afleiden,
tot hienoe de meelle goedkeuring
gevonden., ali. 508. Vraagt iemand,
hoe het bygekomen z y , dat deze Mosfclen,
Slakken, in ileen veranderd
zyn ? daarop diene ten antwoord : dat
alle fleenen uit verfcheide vochtigheden,
en andere grover rarddeelen fchynenont-
Haan te zyn^ te meer, dewyl 't bekend
is, dat alle wateren, zy mögen zo helder
zyn als ze willen, diergelyke aarddeelen
in zieh hebben. Diergelyke wateten
nu können veroorzaaken, dat 'er,
naar gelange hunner verfcheidenheid ,
ook verfcheide iborten van fleenen, zo
wel edclen als gemeenen, uit hun voortkomen,
ald. 51 o. Even zodanig eene
vochttgheid heeft dan ook de, door
overllrooming, in de bergen en velden
gevoerde Slakken , moßelen , enz.
waarmede de grond der zee bedekt is,
doordrongen, en dezelve, haare aarddeelen
teiug laatende, aldus in harde
fleenen veranderd , ald. 511.
Vervellinge der Rupfen. Dat d« Rupfen
verlcheide maalen vervejlen is eene bekende
zaak. Hierby is aan te merken,
1.) dat alle vervellingen haar zeer bezwaarlyk
Valien, ja zelfshaar menigraail
het Leevcn koflen; dat de Rups ,
door haare laatlle vervelling, eerft tot
C c 3 haare
i