liív:;
• i f ij^s-i;!-.:! -r :
" h' . •
ii"''"!- v;
t i r Í ,[
ivíhiííj: T:I
JJV-V
168 A L G Ii M E E N E
met ecrige ilyve hairen begroeid. Tus-
(chcn dcze beide niondfchaaren ziet men
cen vocniiiilft-ktiid gafFelvorniigdccl, de
teg, en dir de S'corpioen ra achteren
cn voorcn bewecgen kan, aid. 3Ì17. Deze
a grasvorniige Ihüille tongbl'aden zyn
ceiiigziiis geboogen, doorziclitig, en
hclder geel; doch in het n idden donker,
nadien er cene roodbi irre ader
dcorheen loopt. Het overige deel dezer
tonge is helder, en hceft een lid,
gelyk een lepel, die tcegeboogen kan
worden. Vlrk achter de wrat, aan de
ondervlakte vnn het lyf, 11 fTchen de inleding
van het laatlle paar pooten, is'er
aan de wyfjes cn manneijes een ganich
byzcndcr beweegclyk deel, gelykende
na cen paar vloivederen, leder dezer
vlosvedcren heeft lü ipitzen of itinden ^
ald. 328.
Scorpioen, QJe kkinße,') III. 517. enz.
Dcze wordt 00k wel de Boekfcorpken
genoerad. Ten aanzien der grootte is hy
by een volvitasfen Weegluis te vergelyken.
Hy heeft, gclyk andere Scorpioenen,
10 pootm, de fcliairen n ée
gerekend, welke pootcn, zonder de inieding,
uic 5 leden bedaan, aan welker
uiterile deel 2 klaauwen zitten,zo
als aan de andere Scorpioenen. Hy
1 heeft zyn verblyf tusfchen allerhande
papier, in oude boeken en banden ,
Ipleeten , fcheuren, reeten van onde
i gebouwtn enz. leevende aldaar van het
kleinüe geworrate, dat hymetdefehaaren
grypt, en aan den mond brengt.
Zyne koleiir heeft veel oveieerkomft
met de roodachtig-bruine Weegluis,
hoewel de 8 pMm helderer, en de
2 Schaarp0(tm fchocner rood zyn. De
buik beflaat in ringen of afftydingen,
daaiop volgt de borii, en einde-
Ijk de Kop. Onder de borii hebben
de 8 pocten hiinne inleding. Aan den
Kop zit, even als by andere Sccrpio -
nen, een tatiggeht, het welk met hairen
bezct is. In 't midden van het borllfluk
zit een paar Oogen, en, zoo men
wil, meer anderen aan de zyden van *t
zelve, ald. 318. Aan zyne fchaaren
is hy met tedtre hairtjes bezet. Hy heeft
roch ftaart iiochangel. De Eieren-¿yn
wit, en fpeelen, gtlyk de paerlen, in
't groene en blaauwe, ald. 3 19.
Scorpwen, (de OoflindijcbeIII. 319,
enz. ichoon hy opk in' j^frika te vinden
is, aU. is een der gn-otile Scorpioeneri,
nochtans veel kleiner, dan de Brazill-
[cbe. Hy hceft aan ieder zyde 4, dus te
zamen 8 poQien en van vooren ,2 groote
jchaaren. Het borßßuk is blinkend
zwart, en eindigt van vooren met eene
inkerving. De Oopn Haan bykans midden
op het borlllluk, ald. 320. Het
Lyf verdeeld in 7 ringen of leden,
die blinkend bruin zyn. De eerlle dezer
leden zyn fnul, maar in den omtrek des
te grooter j waartegen de achterile veel
breeder, maar in den omtrek kleiner zyn,
ntd. 321. Aan 't laatlle en tevens langte
lid begint de /?«««, uit 6 knoppen of
leden beflaande. Derzelver koleur is
donkerer, dan die van 't lyf, ald. 322.
De Angeliiiii Seorpioens is hol, en
daaruit vloeic eene vergiftige vochtigheid,
ald. 323. De Pomen draagende
koleur van 't lyf, doch by zommigen zyn
ze iets helderer. De Schaarpooten vertoonen
zieh zwarter van koleur. Dcze
Posten, en zo ook alle de andere, zytt
met veele hairen bezet, welke men insgelyks
aan de leden van den Staart, en
op zommige piaatzen van het lyf befpeurt,
ald. 324.
Scvrpioen, (^de Surinaamfcbe,') III. 329.
Deszelfs grondverweis dof bleek-bruin.
"Si
Il •
L A D W Y Z E R. JS9
en alle de overige deelen, het laatlle lid
van den Haart, waaraan de Angel zit,
benevens de 2 fchaaren uitgezonderd,
zyn met donkere dwarsllreepen en vlakken
befprcnkeld. De 2 oogen Haan in
het niidden op de liovenvlakte van het
borlllluk, ald. 329. ^
Scorpkemn, van dez; zegtJonston, dat
ze onderfcheiden worden naar hunne
geli alte, geflacht., grootte, koleur cn
kracken-, Iii. 314. en deze verdeeling
kan ons beknoptelyk leeren, wat'ervan
. ouds af, tot op zynen tyd, van de Scorpioenen
bekend geweell is; maar, dewyl
de berichten der Ouden zeer fabelachtig
zyn, zo kan men deze verdeeling
geenzins voor de naauwkeurigile opgeeven,
ald. 315.
Scorpioen-fpin, (.dezo genaamde) behoort
onder geene der 5 ClalEn der Spinnen,
gemerkt zy geene eigenlyke Spin is, en
nooit een draad fpint; maar ze is veeleer
onder het geflacht der Scorpioenen te
piaatzen, fchoon haar de Scorpioen-ftaart
ontbreeke, III. 139.
Selaam, zie by Arbe.
Slakken, ten opziehte van deze is tekend,
dat 'er altoos, wanneer ze haare hoornen
uitlleeken, een zwart rond kogeltje
in beide hoornen van onderen opryIl,en
zieh in 't bovende topputüje plaatll.
Deze kogeltjes zyn, buiten iwyfel, de
oog'.n der flakken ; want iets gezien hebbende,
of aangeraakt wordende, trekken
zy dezelve terftond binnenwaarts,
Slakien kreefs, anders ook de Heremtet,
de Soldaat, endo Wächter genoemd,
III. 302. enz. SwAMMERDAM ZCgt,
dat hec huisje, waarin deze flak woont,
voor haar eigen huisje gehouden moet
worden, het welk zo wel voor haar gegroeid
indiervoege, dat ze in elkander krimpen,
des zo wel de hoornen, als de oogen
op een oogenblik verdwynen. Zonder
het uitfieeken der hoornen, en het opryzen
der oogen, kruipen ze als in den
blinde; maar als ze willen weeten, wat
'er omtrent haar is, dan flecken zy hoornen
en oogen na buiten, IV. a6. aanm.
is, als het ook met haar opgroeit,
ald. 302. Maar, dewyl de .
Kreeftllakkea onderfcheiden foorten van
huisjes bewoonen, zo oordeelt Rösel,
dat zulks volftrekt het gevoelen der
geenen begnnlligt, die beweeten, dat
de Kreeftflakken zieh van het eene
huisje in het andere begceven, en er
hunne wooning in neenien; het zy dat
ze de eigen 'inwooners verteeren, of
dat ze deze huisjes ledig vinden. Men
ontdekt ze toch niet flechts in zodanige
flakkenhuisjes, die haar natuurlyk
eigen fchynen, nraar ook in die van
Spil- of Schroefflakken; in ronde en
glad gedrukte huisjes; ak mede in die
van de zo genaamde Perspeaief-flakken,
mitsgaders in verfclieide andere,
van welke men al te wel bewull is ,
dat 'er andere diertjes dan Kreeftflakken,
in plagten te woonen, ald. 303.
Slangetje, (het mademchlige III-So®-
enz. Deze naam is hetgegeeven, om dat
het in den beginne voor eene Maäe
van die foort wierdt gehouden, als
die daar niuggen of vliegen uit voort.
komen. Zyne grootlle lengte beloopt
zelden een halven duim. Zyne dikte
is niet altyd eveneens; dewyl het dezelve
byna geduin'ig verändert : ondertuflchen
is het van achteren iets dunner,
dan van vooren; en de beide ein'
den zyn gansch ilomp: voor 't overigis
de koleur in 't algemeen flechtwit,
ald. 532 Dit ganfche Slangetje
, van vooren af tot aan den (lompen
ftaart, fchyn uit eene witte, dannach-
Y