232
I
li ..-J
A L G E M E E N E
echter iets meer in 't heldere vali. De
Ä s p , het Foorlyf, de by de inledine
mec brüme vlalilien en peele aderen ver'
cierde yieugeU en de Pooten zyn, aan
deze Waternimph, even als aan de voo-
"gè gefteld, aM. 214.
Waternimphai-worm , {de fmallyvige,')
•wdke met 3 roeivedertn voorzien il,
. ienevem àeszelfs verandering, II. U17'.
enz. Deze word: in de vyvers en poe-
^ len gevangen; aU. 1:17. en zyne lioogile
iengte beloopt, de roeivederen daarby
gerekend, niec wel 3 duim, dodi
zonder dezen zelden meer, dan ander
half duiin. In Icolenr zyn deze wormen
van elkander verfehillende ; 'c geen mede
plaats heeft in de daaruit vòonkomende
Waternimphen. Het Lyf van zulk een
viorm, die eene bruin-geelachtige koleur
heeft, is zeer rank en dun, en de
Kop niet veel dikker, dan het lyf zelf.
Van vooren heeft hy een paar Spnéten,
•welke uit 3 leden befiaan, waarvan het
laatrte veel diinner en fpitzer is, dan 't
geen aan den Kop zyne inleding heeft.
De Oogen zyn wel iets donkerer van koleur,
dan het overige lyf, niaar können
niet groot genoerad worden. Onder
den hals zit het eerile paar der 6 Foa-
¡en; deze Pooten zyn indengronddoorziehtig,
roaar teffens met veele donkere
vkkjes, tot aan den onderllen klaauw,
befprenkeld. Van boven over heiborßfìuk
loopen, geraeenlyk , 2 donkere
iìreepjes in de Iengte, en van onderen
hebben de "4 andere pooten hunne inleding.
De vleugelfcheden zyn ongeveer
3 linien lang, Het acblerlyf beflaat uit
5 Icden, welke, in leder inkerving ,
door eene overdwars loopende rei van
langwerpige punijes onderieheiden wor.
den, aM. ni8. en aan het eerile lid
zitten 3 ftyve roeivederen, waarvan de
2 buitenfte oratrent een halven duim
lang zyn, en de niiddelfte is iets korter.
Deze roeivederen gelyken na een rietblad,
dac 3 fneeden heeft; zy hebben
bruine vlakken, weike de daar luflchen
ftaande heldere in de breedte niets toegeeven.
Een andere ivorm dezer Jooit
heeit eene groecachtige grondverwe ;
niaar is, voor 't overige, even als de
eerilgemelde, met viakken en fireepen
vereierd. En zo zyn 'er nog andere
wormen, die nu helderer, dan donlterer
van kolenr, maar nogtans in geftake
en alles aan elkander gelyk zyn. Hunne
fpyze beilaat in niets anders, dan in
zuike leevende water-infecìen, welke zy
met hunne vangtang betrappen en bedwingen
können. Deze vangtang Amgen
zy als een Masker aan de onderzyde
van den Kop, en reikt bykans tot aan
het borftlluk, ald. 219. Zy is van vooren
in 2 fterke armen verdeeld, weike
ieder, aan 't uiterlle einde, 4 dunne ,
fche ' r p e , en binnenwaarts geboogen
klaauwenvorniige fpitzen hebbfn, waarvan
de 3 bnitenlle langer zyn, dande
middeifte. De tyd zyner veranderinge
noodzaakt heni, het drooge te zoeken ,
begeevende hy zieh op hét gras of riet
dat aan den oever fiaat; ald. 220. de
wormhuid op den buij beri! van een,
waarop 'er de Waternimph uit voorikomt.
Onder deze foort van Waternimphen
zyn 'er van onderfcheide koleuren.
Zommige hebben 4 ganfeh blaauwe
vleugcls tot aan den buitenrand, die eenigzins
in 't zwart-bniine valt : by andere
is het midden der v^eugelen bl'aaiiw ,
en het gedeelte by de inleding, als ook
het buitenfte, beider en doorziehtig ;
doch het blaauwe deel heeft, ter wederzyde,
eene verdwynende bruine koleur:
andere wederotn hebben zwarc-bruinachti
B L A D W Y Z E II.
• lige, on ovcr,!! doorzichtige vleugels;
en deze zyn, gemeenlyk, niet een zeer
fchoon en iets docker lazuur blaauw lyf
voorzien, waar tegen het horßfiuk in
'i groene fpeelt. Alle deze genoemde
Waternimphen zyn akoos Mannetjes,
niaar die geene, welke ook tot deze
foort behooren, doch doorzichtige geelachrig
bruine vleugels hebben, waarin
aan den voorften rand, omtrent het einde,
Heeds een wir puntje tc zien is ;
mitsgaders die geene , weike gansch
heldere, en doorzichtige groenachcige
vleugels zonder een wit puntje hebben,
zyn PFyfjes. Ook zyn de IVyßes daar
door van de Mannetjes te onderfcheiden,
dat haare vleugels doorgaans fmal-
1er zyn, en dat ze geen blaauw, maar
een groen-goud-glanzig lyf hebben. De
uirpuilende Oogen van alle Waternimphen
zyn gemeenlyk blinkend bruinrood,_
en nevens dezelve ftaan, vooraan
den Kop f een paar kleine Sprieten. De
- Tug van het dikke horfifluk is, by de
inleding der vleugelen , fcherp verheven;
ald. 221. de onder hetzdve (iaande
6 lange en tedere Pooten zyn gansch
zwart, en tot oan het laatlle klaanw-lid
met tedere hairtjes in eene fchoone orde
begrocid. Het lange en ranke acbterlyf
is bykans doorgaans van eene gelyke
•• dikte; het beilaat uit 5 of 10 leden, en
is alleen aan de wyfjes van achteren wat
kolfachtig. Het laatfte lid dndigt mct
een paar körte ffitzen, die aan &zmannttjes
eenigzins gekromd zyn, en aan de
viyfjes recht uit Haan. In iiet paaren
blyven ze langer aan elkander, dan de
grooter foorten,- en de Eieren legt het
wyfje in het water, ald, 222.
fyater-peper, zie Perßcaria.
Waterpeper-rnps, {de kleine^ Unetiens
• haart •aeranäering tot in een Vlinder ,
I. 349. enz, Naa de aflegging derlaatile
huid krygt deze Kups eene roodachtig
bruine 'koleur, en haare lengte bedraagt
ongeveer Ii duim. De Kop is
geel bruin, en áe flreepen in de lengte
over het lyf vertoonen zieh zeer bleck.
De geheele huik is, benevens de PöOten,
helder-bruin. Bovcn in de lengte
over den rüg loopt een breede donkere
ilreep, en de overige grond is metzwarte
punten vcrcierd. Zy verändert onder
de aarde in eene Pop, welke 2 kleine
ilaarfpunten heeft, waaruit eerft in Mai
of Jany des volgenden jaars de Vlinder
te voorfchyn konit. Deze heeft geele
hairvormige Sprieten, welke van het
mannctje en viyfjs ecnerlei zyn. De
Kop, het Foorlyf, de Pooten en de Bo •
venvleugels zyn rood-bruin. In ieder
dezer laatften ziet mcn een Oranje geel
• vlakje, en, naby den uitgeronden buitenrand,
eene witte gekronkelde linie,
ald. 350. De Ondenleugels en het
Acbterlyf zyn bleek graauw van koleur.
Derzelver buitenrand is beider bezoomd,
en ongeveer in het niidden des vleugels,
ontdekt men een donkergraauw vlakje,
ald. 351.
Watcr-rups, {de,)'die zieh in een huísje,
van zandkorrekvervaardigd, onthoudt,
of de zo gesaamde Pyp-wortti,
benevens zyne verandering, II. 239.
enz. Deze worm heeft maar 6 Pooten,
enzou diis eigenlyk niet onder de Rupfon
zyn te teilen; maar, cm dat 'er nogtans
een gevleugeld fchepzd uit voortkomt,
dat - voor een Viinder aangex.ien moet
worden; zo fcbynt dit Infeá eenigreclit
te hebben, om zieh den naam van rups
toe te eigenen ; en men uoemt het eene
tFater-rups, om dat het zieh in 't water
onthoudt. In den volwafTen fiaat
beioopt haare lengte, even als de be-
G § hui