. ¡ ¡ • í ' - r ' - i
Ma
i'-
208 A L G E M E E E
ten veranderen in haar verblyf, waaiin
z e gebooren en gevoed zyn; duch eenigcn
niet. Zy veranderen meerendeels
onder den Maden-balg in Poppen-, echter
zyn 'er veelen, die in het gelieel niet
vervellen, ald. 532. aanm. Eenige
vliegen-poppen hebben eene eironde of
tonvormige geihke, inzonderheid die
¿et jías-vliegen-, anderen zyn kolfacht
i g , gelyk daar zyn de Poppen derbladiuis
vreeiende IMaden; doch ten cpzichte
der koleuren zyn ze verfchillende, en
len deele helder, ten deele donker.
Zelfs onder de Fliegen befpcurt men
cene merkelyke verfcheidenbeid, en
haare gcflachten vforden, door finaller
o f breeder, door Janger of korter vieu.
g e l c n ; door eene final- of breedlyvige,
door eenedik- ofdimlyvigegenalte;door
liet geial der aderen en derzelver orde.
Bing in de vieugelen; door haare kol
e u r , en andere kentekens meer , van
elkander onderfcheiden, ald. aanm.
D e vUegen hebben maar a vleugek; zyn
allen met een paar kolßes voorzien;
hebben een fnuit of Zuiger, die by
eenigen llyf en hol is; doch by anderen
is hy week, en zodanig gelleid, dat
z e , door die werkcuig, de onderfchei-
.den tot haar voedze! dienende vochtigheden,
en andere lichaamen of oplikken
en opvacten , of inziiigen en doorlliklien
können, ald. 534.
y liegend hart, zie Hartkever.
Fliegende ßier, zie Neushoorn hver, (_di
zeer groote, en met 3 hoornen vaorzien
zyiide.~)
y linder, (de huitengemeen groote^ met
graauwe gewaterde bovenvleugden, en
helder vitTlet-llaauwe en zmarie ondervieugelen,
keboorende tot de tweede
Ch'ße der NaehtvUnders , IV. 152.
i n z . De Rufs vap dezen grooten
^5chtvlilWer is, van de maand BTsi
tot op het einde van de inaand Juny,
te virden. Ze onthoudt zich genieenlyk
op de Espenboomen, welker bladen
zy tot voedzel gebniikt,- doch geneert
zich cok met den zwarten Popelierboom.
Zy heeft eene groote licht-witte
plek van vooren op den riig, het zekerfle
kenteken, waardoor ze van de IVif
doorn-rups onderfchtiden kan worden.
In de maand Auguftus komt uit haar de
Nacbtvlinder, ald, 153 aanm. Deszelfs
hovenvleugels zyn, in den heldergraauwen
grond, met verfeheide donker
graauwe en zivarte golfachtige dvfarsflreepen,
linien, "okei-geele irekken, en
witte vlakken vercierd. Het Lyf is
blaanwachtig graauw, inzonderheid het
horftfluk , raaar aan het acbterlyfis het
derde en vierde lid op de faovenvlakte
zwart, en 't laatile lid bruin. De groote
en breede OndervleugeU zyn niet alleen
aan den rand met een byzonderen zoom
voorzien, maar hebben oo¿ nog een fchoonen
helderen violet koleurigen breeden
dwarsftretp. De randbezooming aan
ieder vleugel beílaat uit 7 zeer diep ingerande,
gelykvormige, witre uitfteekende
fpitzen, alien met een tederenzwarten
omtrek, en met een langhairig
wit vederllof, in de gedaante van franj
e , voorzien. Naaft deze witte bezooming
ziet men een zwarten grond, die
aan den kant van 't lyf merkelyk fmal-
1er, dan buiren om, en aan den witten
rand, in 't blaauwachtige verdreeven is.
AIsdan volgt een byna even zo breede ,,
fchoone heidere, violet-blaauwe boogsvvyze
dwarsílreep. D e overige grond is geheel
zwart. Hy heeft lange hairvormige
Sprieten, en een paar groote bruine
Oogen iii den Kop, De hovenvleu'
geb 20 wel , ais de Ondervleugeh
z j a
. 'fc^fi!
I m - - ' - ;
B L A D W Y Z E R . 209
zjTi aan den buitenrand ingetand, ald.
154.
yUnder, (de kleine .i) met doorxiehtige
vieugelen, hehoerende tot deeerfle Cíasfe
der Nacblvlinders, 111. aor. enz.
Deszelfs 4 vleugels, van welke de vooríle
in de Icngte en grootte de anderen
overtreffen, zyn niét alleen doorzicht
i g , gelyk het fynitevrouwen-glas j raaar
hebben ook een regenboogachtigen
fpcelenden glans. Uit dien hoofde ziet
men geen het minile vederllof op dit
doorfchynend deei van dezelve; maar
de buitenrand is met een breeden, purpcrrooden,
doorzichtigen zoom voorzien
, en daarin vertoonen zich de donkere
aderen gansch beider. Van etile
diergelyke roode koleur is ook de winkelhoekvormige
llreep, ald. 202. dien
men voorwaarts na de inkding toe ziet ;
waar tegen de vooríle rand ten geelachtig
olyflioleuiigen zoom heeft, en aan
den achterllen rand begint, by de inleding,
eene breede vlak, van dezelfde
k o l t u r , die fpits uit^oopt. De iets
kleiner oiidervleugeh zyn ten naañen by
even zo gelleld, ais de bovenlle ; hoevvel
hun de winkelhoekvormige llreep
onrbreeke, terwyl de purper-roode rand,
die aldaar eenigzins fmaller is, een fmallen
Wirten zoom heeft. Het f 'oorl^f en
de Kop zyn met een olyfkoleurig vederl
l o f bezaaid ; aan de 3 eeríle leden van
hec achterlyf is dit flof fchoon purperrood
; en in het midden van het derde
lid ftaat een wit fiipje. Het laatile lid
van dit achterlyf, langer en fmaller, dan
de overige, en bykans pinnenvormig,
is in het midden donker-geel, en aan de
zyden zwart bezooind. Zyn Zuigsr is
tamelyk lang; en de Sprieten zyn kolfaehtig.
De 6 l'ooten zyn, aan de bovenfchenkels,
met hairen bezet, en de
ondsrülakie van het lyfh helder-goelachtig
wit, ald. 003. De befchryving
der Rupfe, waaruit" hy voortkomt, zie
by Rups, (de gefpiUelde groenemet
eene oranje geele ßaartfplts, en 2
te zyde linisn; volgcns IV. 1S4. enz.
Vlinder, ( de^ met huter geel hezoomde
zwarteoogfpiegelen, hehoorende tolde
eerfle Clajje der Dagvlinders, IV. 180.
enz. Op deszelfs hoveni>lakte ziet men
eene fchoone , weerfchynige, meer
oranje-bruine, dan olytkoleurige grondverwe.
Alle de 4 vleugels hebben eene
cierlyke witte uitgefchu'pte bezooming;
waarop in leder, 5 niet zcer heldcre
oranje-geele ovaal-ronde ringen van ongelyke
grootte en byzondere orde gezieii
worden, die alien van binnenzvfartzyn.
Behalve deze ringen befpcurt raen ook
nog, omtrent Iiet midden van elken
vleugel, eenige korte dwarsftreepen ,
welke iets helderer zyn, dan de grondverwe.
Het Lyf vertoont zich meerendeels
zwartachtig-blaauw-graauw. De
Kop is, nevens de Sprieten, even zo
geileld, als by anderen dezer Claslè.
D e grondverwe der Ondervleugels is
bleek oranje geel , met olyf-bruin vermergd;
en na den kant der inleding
valt dezelve donkerer, dan aan den buitenrand
, welke met eene cierlyke bezooming
pronkt, ald. 781. Aan dezen
rand naamlyk zyn ze, van buiten, met
eene gansch witte uitgerplitllebezooming
voorzìen; waarop 2 heidere okergeele
llreepen, die even breed zyn, volgen.
O p deze bezooraing volgt, in leder
vleugel, een breede , heidere dwarsílreep.
In denzelven ilaan 6 fchoon
heldergeele ovaal-ronde ringen, van onderfcheiden
grootte. leder dezer ringen,
in een donkcren grond geplaatll, omlliiic
cen kookwarten oogfpiegel, en heeft
O d " ee a