a l g e m e e n e
over de helfe der oogen, rooîenrooJgeboord,
welke koleur ook de Sprieten
hebben. Van vooren, midJen in den
K o p , tuirohen de oogen, Haan 3 geele,
kleine knopjes. Di muti is met een
kort (anggebit voarzien, dat aan iedor
zyde 2 rouzenrooJe vreetfphzm heeft.
I-Iet lange en danne borßflak heefc ,
wederzyds, van's gelyken, een roozenrood
boordzel, dit als eene bezooming
voorkomt. Aan 't eindj van het acbterlyf
Éiten a weeke, nedenvaarts ge.
boogen voelarmm, waarraede de wyfjes
zo wel, als de mannetjes, voorzion
zyn, ald. 74. Ter pliatze, alwaar de
inleding der vangpooten aan het lyf is,
ziet men een zwart vlakje, in 't welke
i n e n t e g e l y k , menigmaal, een iets kleiner
wit vlakje ziet: ook is de bovenfchenkel
daaromtrent met vviite punten
befprenkeld. In het hierop volgende
fcheenbeen wordt men , ointrent het
midden, eenezwaveUgeelevhk gewaar,
e n , benevens de fcherpe vangkhiuw ,
de eigenlyke ledere Poot, die uit ettelyke
leden beiïaat, ald.
Wandluis., {ds^ welke ook de Papisr-
Itùs genoemd wordt, en dien naam
heeft, ora dat haare gedaante veele over,
eenkomll heeft met die van eene luis ,
behoort cot de Infecten, die geene verandering
onderwbipen zyn; heeft geene
vleugelen, maar lange Sprieten en 6
Posten, van vielken de achterlle de
g r o o t f e en langfte zyn, II. i io. Dit
Infcíí wordt, in de Drufckeryen, in
oude boeken en tuflchen gedrukte bladen
papier gevonden, maar het doet 'er geen
fchade ain, en kan zeer fnel loopen.
' £ c is nog eene andere foort, die zieh
meea in de tuinen en op de velden onthoudt.
Deze is niet za blank, als de .
eerfte, miar nieer donker graauw-briin
van koleiir; doch voor het overige van
h;t zelfde raaak2e!; men kan ze onder
de bloemen-knoppen en eiders by menigte
vinden , ald. r 11.
IVapendraa^er ^ zo wordt onder de Infecten
liefhebbers de VUnder genosmd, die
uit de zwan- en geel.geßreepti, hairlge
grane Rupi voortkomt, 1. aär.
Wateriraai, {de,) van Dillbnius ,
(^Conferva gtlatinofa omnimi mimmif,)
zou, volgens de naauwüe waarneemingen
v a n BONAVENTURA CORTI , geene leevenlooie
waterplant, maar een leevend,
en wel zodanig een dier zyn, dat aüerleie
willekeurlge beiveegingen maak't,
werklyk het licht zpekt, en zieh door
verdeeling veriTienigvuldlgt, IH. 410.
aanm
Water-inßäen, di3 de vertniering andergaan.
O.ider dezelven vindc men
eenigen die 6 Paoten hebben, geiyk de
wormen der VVaterkevers en Waternimphen,
het Oever-ai^, enz. Zestien
Ponten hebb;n de Waterrrupfeti, die in
Moiten vera ideren. Gesne Pjoten hebben
de W.iter-raaden enz. Onder de
lyh'tei' infeBm. die niet veranderen ,
vertoonen zieh zoramige ni;t ö Paoten ,
als de IVater-luizen enz, met 8 pioten
ziet men de IVater fpi'tntn enz. met 10
Ponten de Kreefien-fa^r^en enz. met 14
paoten, AQ fFater oxelworm enz. Zonder
Pooten zyn de hlo-dzuigers, de
moffden en ßakken enz. 1 Faarrede, *
3. Eerße Clafe der ITater infcSen,
waarin de zo genoenide Water-kevers ,
in 't algemeen, volgens hunnen oorfprong,
verandering, en aadere wonderbaare
eigenfchappsn befchreeven worden,
II. 143. enz. Twetde Claßc der
Water-infeStett , waarin derzelver oorfprong
B L A D W Y Z E R. 219
(prong, verandering, en andere wonderbaare
eigenichappen in het daglicht
gedeld worden, II. 174. enz.
Water kiver, zie by Water warm.
Water-kerer, {de kleine, Hinkende,
zwarte en flinkende ^ henevens zyne
voonteeling, hehoorende tût de eerße
Claffe der water-inJcSlen, III. 168.
enz. Deze wordt, van 't vooijaar a f ,
tot in den herfft, in alle wateren, en
zomtyds by mcnlgte te zamen gevonden.
Hy heeft, boven anderen, deze eigenfchap,
dat hy een walgclyken renk van
zieh geeft, derwyze, dat men den flank
wel S of 10 treden van daar könne ruiken,
ald. 168. De Kop is klein, en
met een paar ftowpe körte Sprietjes
voorzien: het loißfluk wordt allengskensbreeder;
en de harde vleugeldekzeis
7^x1 in het midden op zyn breedfte.
Achter dezelve fteekt nog een gedeelte
van het fpits toeloopend achterlyf m,
dat blaauwachtig graauw fchynt, en aan
het eicde 2 geelachtig-roode, körte fpitzen
heeft. Voor 't overige is deze bovenvlakte
donker zvvart-graauw ; doch
haar glans doet dezelve in het blaauwachtig.
witte ipeelen ,• en de 6 Pooten
zyn zodanig onder het lyfverborgen,dat
het toefchyne, als of zy 'er in het geheel
r.iet waren. De endervlakte is
volkomen dof-zwart, en gansch plat ;
ook worden aldaar de 6 Pootjes gezien ,
die eene geelachtig-roode koleur hebben,
Het uiterfte deal der acbterpooten
heeft eetiige vouwen of ploojen , en
ieder deel is met tedere äderen doortoogen,
ald, 169. De Eieren zyn blinkend,
bleek llroo-geel, en rond van geftalte,
maar driemaal langer, dan dik.
Binnen 3 weeken komen de jonge warmen
nit dèzelve voort. Dé jonge/Fs f i »
is gatifch doorzichtig, éh gedachtig.
wit; doch de Kap vcrtoont zieh bruinachtig,
gelyk ook het eerfle daarop volgende
lid. Het ganfche Lyf bellaat uit
nog 12 andere leden, die allengskensin
dikte afneemen, en waarvan het laatfle
vier tedere fpitzen heeft, welker beide
middelllen de kortilen zyn. Aan de 3
voorlie leden hebbsn de 3 paar tamely'k
lange paoten huone inleding; en aan de
zyden der overige leden wordt men 9
vederfpitzen gewaar, die allen zydwaarts
na achteren iiitileeken, en door den
Würm vlak aan het lichaam geleid können
worden. De voorften dier vederfpitzen
zyn de langllen ; endeachterllen
de kortHen; doch allen zyn zo wit,
welke koicur ook de 4 tedere ipitzen ,
die aan het ftaartlid zitten, benevens de
6 Pooten hebben, ald.
Water-kever, (de zwarte,') van miädelbaart
graotte, met eene ronde verHeven
hovenvlakte, benevens zynen ixorm
en deszelfs verandering, II. 167. enz.
Deze wordt alle jaaren, van het voorjaar
tot in den herft, in ftil ftaande wateten
gevonden, ald. 167. Deszelfs
bamnvlante heeft eene zwart-blinkende
koleur, en aan het deel, dat de vleugeldekzels
uitmaakt, fchynt hy wel het
incefte rond verwulfd te zyn. De Kop
is met 4 Sprieten voorzien, van welke
het vooraan ftaande paar langer is, dan
die op zyde by de oogen uitfteeken ;
doch beide de paaren hebben aan de einden
zwarte kolfjes, en zyn, voor 't
overige, benevens de 6 pooten, roodachtig
bruin van koleur. Deandervlakte
is doorgaaHde roodachtig bruin. Het
kortfie paar pooten ftaat onder het halsfcliild,
en de 2 overige paaren zitten
aan het achterlyf vaft. Ieder pootbeftaat
uit 3 deelen; waarvan het laatlle, aan
de 4 achterile , van omtirent 5 kleine
2 ledea
i;