sä A L G E M E E N E
B L A D W Y Z E R. 39
i-i
• in het graaiiwe, maar rade inledingtoe
wordt ze meer hclder-blaauw, pronkende
met veiTcheìde zwiirte vlakken,
van ongelyke grootte en geflake, ald.
Dagvlmder ^ (^de InMaanfchs^ '•xiens hovenvleugels
met helder geele , tu de
ondervleugels met vuur ttf minìe-roode
vlakken vercierd zyn, behoorende tot
d e TWEEDE CLASSE, IV. 3; . LlNN-FFIUS
roemt hem Ricini, den IFonder-vlinder,
eìd. aar.m. De vuurroode vlakken in
de Ondet-cìeugden zyn zo groot, dat ze
veeleer derzelver grondvervve, dan vlakken
.fchynen uit te maaken. In leder
lovemleufiel r^n 'er 2 bleek of zwavelgeele
vlakken, verfchillende zo vvel in
grootte, als in geftalte. De groctfle
flaat in het niidden des vleugels, en de
kleinlle na het bmtenft einde, vertoonende
byna eene Latynfche S. De
Sprieten zyn zeer lang, doch teder, en
hebben aan het einde dikke kolfjes, ald.
34- 35-
DagvUnder , {de kleine, bmtengemeen
fchoone, hoogilaauive,) behoorende tot
de TWEEDE CLASSE , III. 197. euz. De
grondverwe der bovenvla'kte der ù^vleiLgelen
is hoogblaauw ; by zoniinigen vak
deze blaauwe koleur meer in het violetverwige.
De voorlle rand van den Bovenvleugel,
benevens die van alle de
vleugelen, is met een witten zoom oni*
geeven, in welken de blaauwe grond
zich in het dockere verlieil. Doch het
voorlyf zo wel, als het acbterlyf, isvan
eene nog helderer blaauwe koleur, en
Ichynt, na het midden, in het zwartachtige
te verdwynen. In den ondev
vleugel vertoonen zich verfclieide Oranjegeele
vlakjes. Na den kant van het Lyf
verdwynt de graauwe grond meer en
meer in't helder-bruine, welke kolemook
aan het Lyf, doch eenigzins in het
graauwe verdreeven, befpeurd wordt,
ald. 198. 199.
DagvUnder, (de kleine bleeigeele en glitte
0 tuet hreede briiiti-bezoonide "jleugehn,
behoorende tot de TWEEDE CLASSE,
]V. 20. De grondverwe der boven-oleugelen
is zwavel-gee!, en die der Ofidervleugelen
wit. De ondervlakte is alleen
wie en geelächtig, ald.
Dagvliftder f {de kleine vuurroode en
goudglatìzende,) mei donkere vercierfe-
'leti, behoorende tot de TVVEEDE CLASSE,
IH. 23Ì . De grondverwe der FCO«»-
vleugelen fchittert op de bovenvlakte,
en is met zwarte vlakken befprenkeld,
en heeft aan den buitenrand eene breede,
doch aan den voorilen rand eene fmalle,
donkere bezooming. De grondverwe der
Ondervleugelen is donker olyf-bruin;
en aan dezelve ziet men een vuurrood
breed boordzel, met eene ganseh zwarte
en ingetande bezooming, daar eenewitte
op Voigt, welke laatile de bovenvleugels
ook aan den buitenrand hebben.
Het Lyf is donker van koleur, niaar
heeft van achteren eenen blaauwächtiggraauwen
zoom. De ondervlakte der
aebtervleugelen is helder-graauw^ met
eenige zwarte flippen beiprenkeld. De
grond der voorvkugelen is meeftal geelächtig
rood : van dezelfde koleur is ook
de bezooming der verfcheide vlakken
der bovenvìakte, en het LyfÌ5 eenigzins
helder blaauwächtig graauw , ald.
Bagvli-nder, {de kleiner^ der eerfle Clajje,
die met veele geele v-lakken en diergelyke
ringen getekend is, IV. 182. enz.
De grondverwe van dezen Mametjesvlinder,
ald. aanm. is bruin olyf-verwig
en elk der beide bovenvleugelen heeft,
behalven zyn' byzonderen witten en hoekig
uitgefpitllen rand, na de buitende
zr
zyde 2 ovaal ronde zwarte cogvlakken,
in welker midden een klein vvit puntje
is, en die voorts met een oranje-geelen
ring omgeeven zyn. Daarbenevenspronken
zy met verfcheide heldere , ten
deele fchoon oranje-geele, ten deele
zeer donkere vlakken, van verfchillende
grootte en gedaante. De Ondervleugels
hebben, op hunne oppervlakte, dezelfde
grondverwe, als de bovenfte, maar
zyn, aan hunne witte bezooming, met
7 veei fcherper toeloopende uitlleekende
fpitzen voorzien. Wyders ziet men 3
zwarte cogvlakken , in een fraajen
oranje-geelen ring ilaande, hebbende de
2 grootfte cen wit puntje in het midden,
en boven dezelve, in den bruinen grond,
zulk een puntje, Het ¿ji/iszwanächtigblaauw
; de Oogen groen , en de Pooten
zyn geel, ald. 183. 184.
DagvUnder, (Je ongemeen prachtige en
fchoone,} met Celadons koleurìge fìreepen
en vlakken, in een donker-bruinen
grond, behoorende tot de TWEED a
CLASSE, IV. 39. LinNVEus noemt hem
Fap. Eq. Demophon, Groenmarmer,
ald. aanm. Deszelfs bovenvieugels loopen,
na het uiterlle einde, fmal toe.
De Ondervleugelen loopen, achter over
het achterlyf, lang en fpits uit, en hebben,
aan den buitenrand, 6 of 7 uitileekende
flompe fpitzen. De koleur der
4 Fleugelen is, gelyk het L y f , donkerbruin,
en daar door wordt de Celadongroene
flreep, door leder dier vleugels
gaande, niet weinig verhoogd. In de
bovenvieugels is deze ilreep na voren toe
afgebroken, veroorzaakende daardoor
verfcheide fchildvlakken in dezelve, die
ailengs in grootte afneemen. In de Ondervleugels
ziet men, kort aan den
puntigen rand, 5 Celadons groene fikkel
of raaanvormige vlakken, welke
cene evenredig voortloopende rei uitniaaken,
ald. 40.
DagvUnder, {de ongemeen fchoone Indiaanfchemet
hoogroode en groene
vlakken in den donkeren grond-, IV. 19.
welke van LINN'ÌEL'S genoemd wordt
Aeneas, de Gvoenvlak , de Beerenpoot,
ald. aanm. Hy heeft, over het
gehed, eene zeer dot^kere, en bylians
meer zwarte, dan brume grondverwe.
leder der bovenvleugelen heeft eene enkele
heldergroene fchildvlak, en inieder
Ondervleugel, die fcherp uitgepunt is,
vertoont zich eene fchoone, hoog karmynroode
vlak, in het midden, en
genoegzaam het meerendeel des vleugels
beSaande. De gedaante dezer vlakken
kan men by een Beerenklaauw vergely
ken, waarvan de 4 deeien, die dan de
toonen verbeelden, van vooren bleek
of helderrood, vervolgens hoog ICarmynrood,
en eindelyk naall den voetzool,
de hiel en den vyfdcn achterklaaiiw
zich gansch donker voordoen. Het Lyf
is met ettelyke fchoone Karmynroode
vlakken vercierd. Op de ondervlakte
van het Lyf zyn de groene vlakken in
het geheel niet te zien, eli van de roode
niets anders, dan de toonvorraige punten,
die eene roozen-roode koleur hebben.
De Oogen zyn bruin, aid.
DagvUnder,{deOranje-geelelniiaanfche^
met donker- hruim flreepen, behoorende
tot de EERSTE CLASSE , IV. 18. vati
LiNNaus genoemd Pap. Nymph. Phxrufa,
de Ooflweft, ald. aanm. Deze
heeft op het L y f , en op de bovenzyde
Fleugelen, eene otanje-koleur, hoewel
niet zeer gloejende. Op dezelve zyn
donker-briiine ftreepen en vercierfelen,
en de ondervleugels hebben eene dubbele
rei gebroken getande vlakken,
waarmede de iiiteril® gepunte rand bezoomd
fi'l