v-ä^
G E- M E E N E
' dwarsftreep , mee cene donkere bezoomiii}!:,
in de bovetwkugels hebben, en
de b,venvkugels van anderen zyn, van
de inleding af tot bykans over de helft,
geelachti¿ bruin. De Omkrvleugels
zyn, aan den binnenrand, met eene
zwa: te ylak voorzien, die aan het Mannctje
grooter is, dan aan het Wyfje; de
Oogen zyn ook zwart, en de 6 Poeten,
tot aan het uitcrile eiiide, met veder-
Ilof bezet, ahi. 56.
Mol, zo nocmen cenile. Kefhebbers den
VUndcr, uit ik helder-bruine, gladde
Gras rups, met dmker-bruine fchiAachUge
dwarsvlakken voortkomende,
IV. 113. aanm.
Mol. Veelen zyn van gevoelen, dat de
Mol geene oogen zoude hebben; maar
eene naauwkeurige befchouwing van hern
toont, dat hy 2 zeer kleine oogen heeft,
die zo diep in den Kop zitten, dat hy
'er iiiet ligt letzel aan kan krygen. Daar
is geen grooter vcrvolger der Kcietworinen,
dan de Ii. 54. en aanm.
Mol. (de ¡evkugelde,') zie Fddkrekel,
{de zeer fchadelyke groole.)
Molenßeentjei, zie Tt ochiten.
Molinet, (Pater du,) geioofde, dat de
/Teffi-j grooter können worden, II. 15.
Mnl-krekel, zie Veldkmkel, (de zeer
Jcbadelyke groste.')
MoUen-begraaver, zie Dood-graävcr.
Mosdißel-rups, (de gebocheldebenevens
haare veranäering tot in een NACHTVLINDER
der TVVTEDE CLASSE , I. 355.
em. De Eieren dezer Rupfe zyn met
veele ribbetjes vercicrd, die van boven •
in een knobbeltje te zainen loopen; zy
zyn niet gat^sch kogeh'ond, maar van
onderen eenigzin.'ì plat. De grootrte
lengte van deze Raps bedraagt weinig
ineer, dan i dnim. Haare grondvervve
is gras-groen. De Kop is bruin, cn
van vooren met een groenen driehoek
vercierd. De 4rle en $de ring, van den
Kop af, zyn beide eenigzins boven de
anderen verheven , en de Rups fehynt
daar een diibbelen Büchel te draagen.
Deze Bochel is, van boven, met zwarte,
met geele randjes bezoomde fchildjes
vercierd, van welker voorlte tot aan
den Kop een witte firsep loopt. De
acbterfie ring is, insgelyks, met eene
zwarte hoogte voorzien. De Buik is,
wederzyds, met een ilnallen witachcigen
rand geboord, ald 355. en aanm.
Midden over den Rüg is, in de lengte,
eene tederà zwarte Knie, en nevens dezelve
ziet men, ter wederzyde, eenige
Witte puntjes. De 3 paar fpitze Pooten
zyn graauw, maar de overige groen,
eren als het Lyf. Zy inengt, by haare
verandering, bladcren, fteelen, hont
enz. onder haar Spinzel, dat ze uit
geeliichtig-witte draaden te zaamen vlechr.
Eenige dagen daarna verändert zy in. eene
Pop, welke donker-bruin is. Haar
ächlerljf is zeer diep ingekorven, en
het laatlle lid met een kort flaartpunt
voorzien. Aan den yiihder zyn de
- Ondervleügels gr^^im ; naar het lid toe
wordt deze koleur in 't Oker-geele verdreevcn,
en de uitgeronde buitenrand
is oker-geel geboord. Van dez Ifde koleur
is ook het Aebterlyf en de 6 Pooten,
ald. 356. Het Foorlyf is digt
bewafTen met oker-geele hairen. De
Spritten zyn hairvormig, en de Oogen
glinfterend bruin. De Bover.-jleugels
zyn afch"graauw. Aan het lid zo wel,
als achterwaarts na den buitenrand, vertoont
zieh een breede , roodäcbiigbruine,
en donker bezoomde dwarsfircep,
ald. 357,
Mot-rups, (de mor de InJeBen-verzame-
Ungen zo fcbadelykebemvens haare
B L A D W Y Z E R. l o t
: ttranderiftg tot in een MOT-UIL, I.
556. ensi. Deze beloopt, in haare na'
tuurlyke groot te, omcrent een derde van
een duim in de lengte. De grondverwe
van het Lyf is Oker-geel, en met veele
zwarte puntjes befprenkeld, waarop
tedere hairtjes ftaan. De Kop is rood -
bruin, ald. 556. en de Hals is met 2
blaauwe vlakjes vercierd. Wanneer ze
ter veranderinge ilaat over te gaan; dan
bekleedt ze zieh met een bruin-graauw
Spinzel, waarin ze blyft tot in Maari
of Jpril, en daarna verändert zy in eene
Pop, welke blinkend geelachtig-bruin
van koleur is- Zy blyft 3 of 4 weeken
liggen , en dan komt 'er het Mot-mllje
«it te vooffchyn. Het hcoft 4 afchgraauvve
Vleugelen , in welker bovenfte men
^omwylen, na den kant van den buitenrand
, een paar donkere bellippelde
dwarsiireepen zier. Het Voorlyfx?., benevens
de Kop, even zo afchgraauw,
doch het ylchterlyf is iets bruiner, en
de Sprieten zyn hairvormig, ald. 557.
Mot-rups, üle voor de Bant- of Peltwerken
zo fchadelyke,) benevens haare verandering
tot in een MOT-VLINDERTJE ,
I. 561. enz. I laare wasdom dmirt van
Mai of Jim'j tot in November en December
De grootile lengte, die ze
bereikt, maakt naauwiyks het derde deel
van een duim uit. Haar lyf is Tank,
geelächiig-wit, cn met kleine hairtjes
bezet. Midden over denÄKg loopteen
dcitiker roode bruinächtige Itreep, die
na den Kop in cen rood vlakje eindigt.
De Hals is met een in het midden naar
de lengte verdeeld zwart-bruin fchild
voorzien, en de Äo^heeftinsgelykseene
blinkende zwart-bruine koleur. Zy
heeft 6 Qiitze, en aan den buik 4 paar
yan onderen in 't rond donker bezoom-
. de Pfoten, cn van ac'itcren 2, nicer
N
bruine, dan witte Nafchulvers. Zy
verändert in Mai, zomtyds reeds in
^pril, in eene Pop, die aanvanglyk
gansch wit is, cn naderhand geelächtig
brnin wordt. Zy heeft geen flaartpunt,
ald. 562. Naa 14 dagen komt
'er cen Mot vlindertje uit te voorfchyn.
Deszelfs Kop is hairig en
Oker-bruin, met 2 zwarte Oogen eti
hairvormige Sprietjes voorzien. Het
Voor lyf is blinkend graauw, en 't
Aehterlyf bruin, met heldere lireepjes
vercierd. De Bovenvleagels zyn aardig
uitgefchulpt, van achteren verheven y
en aan den buitenrand met een foort
van franje bezoomd. De fmalle Ondervleugels
zyn ook met hairächtige
franjes bezet, en blinkend heldergraauw
van koleur. De 6 zeer tedere
Pootjes zyn zwart, ald. 563.
Mot-rups, die zieh in ds harßbuilen vait
den Pynboom ontho'udt , met haart
verandering tot in een MotvUnder van
de i\de CLASSE der NACHTVLINDERS, I.
• 559. enz. Deze Rups verkrygt haare
volkomen grootte , naa verfcheide
veranderingen van huid, in den Hetfli.
Derzelver gehcele lengte beloopt niet -
boven een derde van een duim. De
koleur is mceilal fchoon Oker geel,
en de kop en hals bruin-rood. Wanneer
ze den Winter in haare wooning
doorgcbragt heeft, zonder ecnig voed-
- zcl , bedekt ze zieh met een wie
(pinzel, en verändert in April, of
menigmaal eerU: in Mai, in eene Pop,
die in het begin wk is,. naderhand
bruin, en eindelyk zwart wordt, maar
haar aebterlyf blyft bruinachtig.
Veertien dagen gelegen hebbende ,
komt het Motvlindertje daaruit voort.
De grondverwe der bovenvleugelen is
graauw, zo als ook die van den Kop
»
i r '
-