I : : : LÍF
=4
grondverwe, zo van Iict l y / a b der 4
"jUugelen,K bleek-oker-ged, doch de
laadle hebben een zeer fchooncn in 't
roode fpeelende glans. De overige cieraaden
A L G E M - E E N E
der vleugels belhan in 4 overdvvars
loopende graauwachtig-bruinegolfswyze
vlakken. De Sprkten zyn hairvorraig,
en de 6 pooten liebben dezelfde
koleur-van het ganlche lichaam. De
Oogen •¿•ja bruín, en de Zuiger is eenigzins
lang, ald. 528.
]¡ia(¡inikkder , (ds zwarte,') met Witts
punteti, die zieh op de Kerfeboomen
ontboiult, met de vjrandering tot in
een VUnder, behoorende cot de VIERDE
-CLASSE der NACHTVLINDERS , ' I . 523.OTa.
Zy gebriiikt de kerfen- en eiken-bladeren
ter fpyze, ali. en aanm. Haare
tengte beloop: wel • diiiin, eii lieefteene
doorgaande dof-zwarte grondvenve.
De Kop is blinltend zwart ; doch de f/«/s
bruin. Zy heeft wiite (ireepen. Onder
de 16 Pooten, zyn de 6 voorlle en de
2 achterlle zwart, maar de 8 andere aaia
den buik zyn bruin, ald. 523. Zy
fpint zieh in een zacht wit fpinzel in ;
ald. aanm. De Pop is zwart, 523.
maar is op den rüg van de leden aes
Achterlyfs met verfcheide kleine dooinptmijes,
en achter aan hei fpiae feartpunc
met ettelyke kromme hairtjes voorzien,
fíld. aanm. Naa 14 dagen komt
'er de Vlinder uit. Deszelfs koleur is
doorgaande blinkend graanwägtig-bruin;
van de Vkugeh, die ten eenemaal on-.
bezoomd zyn, hebben de bovenfte, na
den buiienrand toe, 2 doiikere hoekige
vlakken , en in het midden aan den voorften
rand cene iets kleiner. Hetganfche
i y / i s met de Ondsrvkugels eenkoleu.
rig. De Pooten zyn, gelyk de Kop ,
bruin, aan welken 2 hairvormige SfriC'
ten Zilien, ald. 524.
Bladwiklieler ,(lde zwane,) met witie
pumen heßippdde ,op di l-Vilgeboomen,
bcnevens haare verondering tct in een
Plinder, behoorende tot de VIERDE
CLASBE der NACHTVLINOERS, I. 537
enz. Deze volwaiTen Rups is ruira 1
dunii lang; heeft een zwart rank /;);/;de
rmgen zyn heen en weder met witce
punten bezet. Zy heeft, even als andere
rupfen, 16 pooten, blyft, ten tyde
van haare verändering, tulTchen de bladeren
liggen, en verändert aldaarineene
1 op , aid. Deze is langwerpig van gedaante,
het voorlyf ende vleugelfcheden
zyn zwartachtig, doch het Achteriyl
IS doorgaande brainächtig geei-R'ood
en zonder (laartpunt. De ronde Kr,p
van den Vlinder is zwart, en met een
wit ringetje omgeeven ; en vooraanden
hek heeft hy een wie vlakje. De Spriefc
» zo wel aan het Mannetje, als aar
hetWyfje zyn liairiormig. Het Voorheeft,
met de bovenite helft der
grootfte Vleugelen, eene bleeke okergeele
koleur, die zieh echter niet geheel
tot aan den buitenrand uitftrekt.
Boven op het Fow/j/heeft hy een verdeeld
Pinnetje, nit vederilof te zanien
gefteld, en het is aldaargraanwbefprenkeid.
Het Pinnetje zelf is bruin, en
heeit, m het midden, een geel ringe-
, ge. Voor 't overige b.ellaat de eene
neltt der bovenvleugelen van het W'sfis
uit blaauwe, geelächtig bruine en zvvarte
vlakken, trekken en punten, welke
nu mt het heldere in 't donkere, endanuit
het donkere in 't hsldere vallen •
doch de buitenile donkere rand der bo.
vemileugelen is met een iets helderer
zoom omgeeven. De Ondervleagels zm
gansch bruin, en met een geelen zoom
voorzien; Achteüyf is graauw, en
B L A D W Y Z E R.
jeder lid van 't zelve vertoont een helderer
ring, ald. 528. 529.
Blinkende Eikenrups, zie Eikenrups, de
Hinkende.
BliieäzuigeTy zie Vis-egel.
Boekeboamen-rups, iße uitneemend fchcone
geelächtig-groenebenevens haar e verändering,
behoorende tot de TWÌÌEDE
CLASSE der NACHTVLINOERS, IV. 119.
enz. Deze wordt alleen in September
en Oilober op de Boekeboomen gevonden,
wier groene bladeren haare eigenlyke
fpyze zyn. De grootfte lengte,
die ze bereikt, is één duini en 2 Jinièn.
• Zy is ongelyk dik van /j/," in het midden
iets dikker, din van vooren, en
van achteren dunner, aid. 119. De
Kop is tamelyk groot, glad en rond
van gedaantedeszelfs koleur is fchoon
dof groen, en ter vvederzyde wordt men
ettelyke zwarte puntjes of oogjes gewasr.
Het ganfehe Zy/ heeft over het algemeen
eene geelächtig-groene grondverwe. De
/fals is aan den voorilen rand,met een
geelen zoom omgeeven, en vooiäanverfchynt
een hoog-carmynrood boord-
- zel. Aan, ieder zyde van het bovenlyf
ziet men eene grove hoog-geele linie ,
voortloopende tot in de nafchuivers, en
den Staartklep als een boordzel omringende.
De Nafchuivers hebben-, omtrent
het midden, nog een fchoon hoogrood
flreepje, nevens den groenen
gtond. De bovenvlakte van het Lyf
is, op alle de ringen, met veele kleine
geelächtig Witte punten bezaaid, waarvan
zommige aardige ruiten of vierkantjes
vormen. Even dergclyke punten zyn
er ook, op ledere z'jdvlakte. De 6
fpitze Voorpooten zyn wiiäehtig groen,
• doch na het fpits einde met zwarte puntjes
befprenkeld,- en de 4 pur breede
en.ftompe Buikpusten z-ja witächtig met
eenig rood doormengd, ald. 120. Haar
Spinzel is bleek geelachtig-roodbruin,
nu helderer dan donkerer, ald. De
ganfehe ruggevlakte der Pop is fchoon
donker' violet - blaauw, welke koleur
zieh, ter wederzyde, aüengskens in het
roozen roode verheil; die aan de ondar-^
vlakte in het geele verändert, enzoishec
ook met de vleugelfcheden gelegen. Aan
het aehtereinde heeft ze geen ftaartipits,
en de huid is teder en week , ald. 121.
De Vlinder heeft eene fchoone gceläch»
tig groene grondverwe; en het Voorlyf
is met dezelfde koleuren overtoogen,,
maar heeft, aan den rand der fchouderbladen,
en des kraags, eene witte bezooming.
Op de bovenvleugeh ziet
- men, van vooren, eenige fchuinsnederwaarts
loopende, deels geele , deels
heldere en donkere groene ftreepen en
linien. Door 't midden loopt een ftreop ,
welke, van de roozenroode bezooming
des achterden, en voorilen rands, tot
verre in den vleugel gaat. De buitenrand
heeft, behalve eene tedere witte
linie, aan 't einde ook nog een karmynrood
boordzel en de roozenroode
bezooming van, den acbterßen raml
wordt, na de inleding toe, breeder en
wit; maar aan 't gelid zelf ziet men een
geel en roozenrood vlakje, ald. 121.
De tedere aprieten, de kleine Kopjpitzsn,
de Oogen en de 6 Pooten zyn alle
i-oozenrood. De Ondervleugels hebben
eene bleeke oranje-geelächtige grondverwe,
die- aan den buitenilen hoek wat
• helderer ui'valt; en zyn aan den achterflen
rand met eene witte bezooming
voorzien. Het aehterlyf is meer groen,
dan geel, en deszelfs dikte onderfcheidt
het Wyfje van het Mannetje, ald i,a2.
Bonnet, (Carel ^ heeft, door eene veeljaarige
befchouwing van de heerlyie. fchik-
D king