;S f «
i ! • ••
íi«'"" •
.f 1
íf
Iii
RI
f i - i,
i'
í • • ;
i'W.
J I S A L G E M E E N E
4eelsgniauw; aan den bu'tenniitî voorzien,
mec een wiiten zoom, en in dezen
ter plaatze, diar ieder ader, door
den yleugel loopcnde, eindi^t, eenbruin
vlakje. In de hovenukugds zict men,
van vooren, eene wat heldercr dwarsv
l a k , voorts tuflchen de äderen, bym
in hec niidden der vleiigels, 3 of 4
hngwerpige zvvarte vlakken, en eindelyk
nog by het lid eenige ros-bruine
hoofd-aderen. De grond der Ondcr-
. vkugekn is, by den wittenrand, wat
donkerer van Îioleiir, akl. 162. De
afdigraauwe grondverwe van 't gr.nfcbe
¡yf vpordt door de zwarte en witte vlakken
nierkelyk verdeeld, en midden over
den Rug is eene zwarte Unie getoogen.
D e Kop is , boven de glinllerende
Zïfarte oogm, met een paar witte Sfrk-
/en voorzien. De 6 Pooten zyngraauw,
ald, 163.
pypivorm, zie Waterrups.
Pyramiden-rups , ' de glaäde, hksk-groebenevms
haan verandering tot
in een NachtvHnder der Hueede Clasfe,
I. 241. enz. Eene der grootlie van
deze zal ongeveer dnim Jang wezen-
Aile de ringen zyn niet even dik ; want
op de 2 laatile (laat eene verhevenbeid,
die eenigermaate de gedaante eener/ijiramide
beert, naar welke zy 00k den
naam draagt. De Kop is bleek-groen
van koleur, en van vooren tuflcben de
2 vreetpunten met een geelâchiig-bruin
vlakje getekend. De koleur van her
ganfche lyf is gtoen. Eene witte linie
ioopt 'er, midden over den Rug, tot
in het fpits der pyramide. De Hais is
met 2 kleine regels van witte ptinten in
de lengte voorzien. De 3 paar ipitze
Pooten zyn gcelächtig-bruin, maar de
ßompe gras-eroen, en van onderen
bruin bezoomd. Ten tyde haarer veranderitige
kruipt de Riips onder de flraiken
of afgevallea bladen; bereidende,
by bet zanien wikkelen van een paar van
dezelve, een eivormig weefzel, datniet
bcel digt is, veranderende, naa eenige
dagen, in eene blinkende donker-roodbruine
Pop, wier voorlyf, benevens de
yieugelfcbeden donkerer van koleur is,
dan het achterlyf. N.ia eene niaand
konit daaruit de Vlinder te voorfchyn ,
ald. 244. Deszelfs bovemleugels zyn
in dea grond glinilerend bruin; en op
dezelve ziet raen verfcheide geelächuge,
fmalle, gekronkelde , en zaagvornige
linien overdwars getoogen. In de zwarte
ftreepen ftaat, midden in den vleug
e l , een ovaal-rond geel ringetj'e, het
welk zommigen voor eene O of eene
ISul houden. De hultenrand van den
Ondervleugel is oker-gee! geboord, en
in dit boordzel ziet men eene- fmalle
zwarte linie, die 'er kronkelende doorloopt.
De overige grond des Vleugeh
is koper-verwig, of roodaehtig-bruin.
D s Kop^ benevens het ganfche fOijr/3'/,
is donker-bruin : de Oogen zyn zw art,
de Sprieten bruin, lang en dun. Met
Jchterlyf is zcer beider- of graauwachtig
bruin, ter wederzyde donker of
zwartachtìg bezoomd, en met Ortepen
over het lyf voorzien. Het laatile lid
eindigt met zwarte bairen, en is in hec
midden, gelyk de ftaarc van een visch,
verdeeld. De koleur der Pooten komt
met de bovenvleugels en 't voorlyf overeen,
doch de hairen aan den bovenfchenkel
zyn iets helderer , ald. 245.
D e Eieren zyn geel, niet glad, maar
met veele kleine ribbetjes en voortjes
omgeeven, en hebben eene meer rond
e , dan plat gedriikte gedaante, ald.
247. aanm,
Quee-
B L A D W y Z E R. 1 1 9
QuÈe-fups, (Je kleiner en ranher bruingee/
e,) met haare verandering tot in
een Nacbtvlinder der tiveede Clasfe,
I. 3Ö4. enz. In de eerlle jeugd hebben
deze foorten van rupfen eene veel
fchooner geele koleur, dan wanneer ze
volwaiTen zyn. Naa dat ze, het voorjaar
overleevende, nog eene reis of
twee, volgens gewoonte, baar huid afgelegd,
en de hoogfle grootte bereikc
iiebben, zyn die, waaruic de IVyfjei-
Vlinders voorckomeu, meellal over de
3 duimen lang, maar, die Mannetjes
VUnders ter waereld brengen, blyven
gemeenlyk een derde korter. De
Kop der Rupfe is Oranje-geel en aardig
getekend. De rand van den haïs is van
dezelfde koleur, en dit boordzel ziet
men met een final, zwart, en leder
ingetand zoomtje vercierd. Ter wederzyde
v.m den Kop wordc men een graauwe
knop of bult, wiens middelpunt
zwart is, gewaar, ald. 367. De ganfche
huid is met een tedcren pels bedekt,
welke glinllerend geel is. De
Pooten zyn gezamenlyk rood-brttin ; ald.
doch de voorfte vallen nogtansiets
ineer in het geeUichtig-rood bruire,a/i/.
368. aanm. De koleur der Pop valt
uit het oker-geele in 't brir'ne, ald.
369. De buitenrand der ondervleugelen
van een mar.netjei-'dlnder, uit zulk
eene Pop voorrgekomen, is uitgerond,
geel geboord. De Wyfjes hebbén wel
«ven zulke, maar bleeker dwarsßreepsn.
Van deze af tot aan het lid is de
grondverwe in 't algemeen iets donkerer
, dan omirent den buitenrand. In
ieder böi;envleugel ziet men een wit
bruin-bezoomd vlakje, ald. 2,70. De
Eieren zyn langwerpig-rond en bleekbruin
van koleur. Nia 14 dagea komen
de jonge rupsjes 'er uit te voorfchyn,
ald. 371.
R .
Raderfteentjes, zie Trochiten.
Reatmur, noetnt de Spanrups Lanime:-
ters, oai dat ze, by ieder fchrede vali
baaren zonderlingen gang, haar lyfevea
zo op den grond voortzetten, ais een
Landmeeter zyne Ketting doet , l.
Rtneaume, een Geneesheer te Patys,
heefi: zich in koude en verwisfelende
koortzen van Galappels bediend, geevende
den Lyder, by den aanvang dei-
Koortze, eene halve drachim van een
tot poejer gemaakten Galappel in; of
by goededagen, alie vier uurcn, even
zo veel. Doch dit geneesmiddel heefc
iiict altóos eene even gunftigeuitwerking
gehad ; en hy pryll; het inzonderheid aan
tegen zodanige Koortzen, die uit verllapte
vezelen van de maag ontftaan ,111.
195-
RJoeebokje, dezen tiaara zou men, gívoegelyk
aan de mat- ofdofgroene en geboornde
Rtips kunnen geeven, om dac
ze 3 opííaande hoornen op den Kop
beeft, die aan het einde in 2 i'pitzen
verdeeld zyn, en dus de gedaante hebben
van die van een Rbeebskje, IV.
174.
Ridderfpoor, deze is het voedzel en de
verblyfplaats der violet-blaauwe, geel
geilreepte, en zwart bsrprenkeldeRiips.
Daar "zyn tiveeerlei hoofdfoorten van
Ridderjpoorendubbele en entele. De
bloemen hebben, van onderen, aan hec
íleeltje, een lange ípoor; en van daar
heefc het kruid dien naam ontvangen. De