ä l ö A L G E M B E N E
Poppen, (de,) der NachtvUndersTj'a in hct
gemeen anders van gedaante, dan die
van liet geflacht der Dagvlinäers. üok
komc liaar de naam van Fop veel natuuriykcr
toe, dan den anderen, om
dat ze niet ongelylc zyn aan een Kind,
in de luieren gewonden, I. 127. De
rede, vjiZciyQtTi äe Poppsn, tEfi autizisTi
der ganfche Maffa, alteos merkdyk,
ja zomwykn zeer veel, kleiner worden,
dan de Rupfen geweeß zyn, is,
om dar 'er niet aileen, ten dceie door
de zuivering der rnpfe voor iiaare verandering,
eti ten deele door haare uitwaasfeming,
door de zweetgaten der
huid, veele vochtdeelen uit haarlidiaam
verlooren gaan; maar ooit dat , uit
hoofde van dit verlies, het Poppenvlies
veel varter werde , dan de rupfen-huid
geweeft is, en dat uit alle deze, en de
voorensgemelde omilandigheden, te zamen
genomen i noodwendig volgeti
moet, dat altoos de Masfa der Poppe
kleiner zy, dan de Masfa der Rupfe
geweeil is, zelfs 00k by dezulke, die
zieh ii? het geheel niet infpinnen, ald.
322.323.
Prceven , door den Schryver genomen,
by het in IHikken fnyden der Polypen ,
439. enz.
Proteus, (de kleine') III. 570. enz. Dit
diertje beilaat uit louter ongslyk groot
e , heldere en doorzichtige korrels,
welke het onophoudelyk door elkander
fchynt te vermengen; doch welke gedaante
het Gok , door deze vermenging
erlangt, de huitenrancien zyn altoos zo
helder, als of zy een byzonderen Zoom
hadden. Dan vertoont het zieh in de
gedaante van een klaverblad, dan is het
weer in de lengte uitgebreid. Dan
heeft hy eens een paar hoornen, als
een Hartekop, met ongelyke takken
aan de einden, ftaancie op een onrege!-
maatig lichaam, aan welks" aehtereijide
eene lange fpiis uitfteekt; dan weer ver«
Hell het zyne hoornen, en verändert
weer in een kogel met een hals, ald.
„ 5 7 1 -
Pruimgeele Rups, zie Eenzaamepruimgeele
Rups.
Pylflaart-vlinders, Pylvlinders, wordeu
deswegen van eenige liefhebbers genoenid,
om dat veele vlinders van dit
gellacht in het ñil zitten , hunne vleugels
indiervoege houden, dat ze, tevens
met het lyf, de gedaante vau een pyl
vertoonen, I. 120. aanm,
Pylßeertpaau-mog, zie Paaumog-pylßeert.
Pyl-vlitiders, zie Pylßaart vlinders.
Pynboom- of ffoud-rups, (de groóte,^benevens
haare verandering tot in een
Nacht-olinder der tiveedeClasfe 443.
Die heeft de lengte van 4 duim. De
Kop heeft eene Oker-bruine koleur, en
de ringen hebben eene wit graauwe
grondverwe, die met veele bruine en
graauwe punten belprenkeld is, en in
dezelve zyn verfcheide groote donkerbruine
vlakken. De huid fchynt, behalve
de lange hairen, waarmede zy bezet
is, nog met een viltaehtig ftofbellrooid
te zyn. Van den Kop af loopt
'er wederzyds eene donker bezoomde
linie, w.iarin op ieder einde der beide
zwartächtige dwarsilreepen, eene ronde
Kaneel-bruine vlak gezien vvordt. Het
laatñe lid is niet een hoog uitwas voorzieu,
waarop een borllel ftaat, uit karte,
zwarte, vederachtige hairen byeen
gevoegd. De 6 fpitze klaauwen z^n
donker-bruin, de 8 ftompe bulkpooten
wat helderer, en de 2 laatfte breede ^
tiafchuivers, benevens de flaartklep, '
hebben eene dergelyke heldere koleur,
ald.
B L A D W Y Z E R . i i r
xld. 444. Maar fp'mzel is oker-geel,
en de Pop is camelyk lang, maar heeft
geen llaartpimt. Haar Jchterlyf\s met
eene zwart-bruine koleur overtoogen ;
de inkervingen zyn rood-bruin, en boven
de luchtgaten ziet men aan de zyden eenige
hairijes. Het voorlyf , benevens
de Vleugelfebeden is zwart-graauw, en,
even als het dichter l y f , dof en zonder
glans. Naa verloop van 3 weeken komc
'er de Vlinder uit te voorfchyn. Deszelfs
bovenvleugels zyn graauw, met
bruine punten bcfprenkeld, en de buitenrand
is donker bezoomd, ald. 445.
Byna in derzelver midden ziet men eene
ongelyk breede, bruin-roode dwarsvlak,
wicr kanten wederzyds zaagwyze en
zwart bezoomd zyn. De ondervleugels
zyn eenkoleurig, bleek-bruin-rood, en
hebben aan den buitenrand-een iets donkerer
zooin. Byna gelyke koleur hebben
ook het Voor- en Aehterlyf, maar
die aan het eerile is iets donkerer, dan
aan het laatlle. De 6 Pooten zyn bruiu,
en aan de bovenfchenkels met hairen begroeid.
De Sprieten aan de Wyfjes
zyn bruin en hair-dun, maar die der
Mannetjes vczelig ofvedervormig. De
Eieren hebben cene blinkende geelegroenächtige
bruine koleur. Het wyfje
legt dezelve, menigmaal, reeds in Jugußm
aan de pynboomen, en de jonge
rupsjes komen , veelal, binnen 8 of 10
dagen daarna, te voorfchyn, die in den
volgenden Zomer haare gewoone grootte
verkrygen, ald. 446.
Pynbocm-rups, (de fcboone, groen, geel,
•wit en bruin geßreepte,) met eenßaart
en Springhaanen-Kop, benevens haare
verandering tot in een IS'achtvUnder
der eerfle Claffe, I. 150. enz. Zy
houdt zieh raeeil aan den Pynboom op,
ald, 158. en haare grootte, in den vol-
P
walTen llaat, is omtrent 3 duim. De
Kr!p is helder geelachtig-bruin en blinkend
van koleur; en op de voorvlakte
ftaan een paar rnod-braine ilreepen. De
'Up is graauw van koleur, en de vreetpiinten
zyn zwart, ald. 159. In de
lengte van den kop af over het Ijf loopen
fchoone bonte Ilreepen. Middeti
over den Rüg loopt een rood-bniine
llreep van ongelyke breedte. Deze
fchynt het middeííle gedeelte van een
anderen, die witis, le bedekken. Op.
dezen Witten Voigt, aan ieder zyde,eeii
fchoone groene llreep; naall welken
• men een half zo breeden zwavel-geelen
ziet; dan Voigt 'er weder een groene,
en eindelyk raaakt een geele, de fmalile
van allen, als den laatilen zoom uit.
De Spiegelpunten zyn hoog-rood, en
met zwarte kraalcjes oinringd, die van
boven nog een half wit randje hebben.
De onderalakte van het lyf is mede
groen van koleur; maar de 6 fptize
Voorpooten helder-bruin, De 4 paar
ftompe bulkpooten hebben eene bleekgroene
koleur,- de 2 nafchuivers zyn, .
by hunne groene koleur, zo zwart be»
ilippeld, dat ze eerder graauw fchynen.
Het vleefchächtig hoorntje is zwartbruin,
loopt zeer fpits toe, en is met
kleine pukkeltjes bezet, ald. 160. By
den tyd haaver veranderinge kruipt ze
na den grond onder de llruiken, vervaardigende
zieh aldaar eene ruime hol- •
ligheid. De koleur der Pop is, by de
meeile, wat blinkend, donker- en roodbruin.
Op ieder ring ziet men een pnar
eenigzins vlakke verheve randjes, zynde
" niets anders, dan de overblyfzels der
ftompe buikpooten en der 2 nsfchuivers
van de rups. De Staartfpits is hard
en zwart, a!d. i6i. De grondverwe
• van de Vleugels des Vlinders is meerer.-
dctlä
i l .
ÍÜ,:;.:
Siii,