{»'iM
' lll!ilisi:;nia
' m :
! •-ifilN
104 . A L G E M E E N E
en met helderer, en minder verderzelen
bedeeld, III. 20S.
Nachtvlinikr, Qeen zondeiiing fchoone,')
mei boog-Karmyn-roode onäsrvleugekn,
cnz. IV. 147. De fnialle Bovetivleugeh
hebben eene wúte grondvei'we,
welke met 5 of 6 zeer byzondere go!fächcige
, brandzwarte dwarsllreepen ,
van onderfcheiden groocte, doortoogcn
•is, flW. 148. Het Foorlyf, de Kop,
de Sprieten , en de órtoíOTzyngansch
zwart, terwyl deinvoegingofverdieping
des R'ops en van den halskraag fchoon-
Karmyn-rood is. De Ond'.rnieugels
hebben ieder, buiten de l'malle franje-
• ächtige bezooming, in hiinnen hoogrooden
grond, 3 ongelyk breede dwarsftreepen
of vlakkcn. Op het midden
der hovenvlakte van het dikke Jchter-
/ j / z i e t men niet alleen eene rei groote
aan elkander hangende, en byna driekantige
dwarsvlakken ; niaar 00k even zo
veel aan ieder zyde, doch niet zo groot.
De a liatte leden van het Jcbterlyf
vindtmen volkomen zwart; en hetvoorfte
gedeelte van het borßfluk is, byna
tot op de helft, op eene zonderlinge \vyze
zwart gekoleurd, ald.
I^cchtvlinder ^ {de tncer blsekroode^ dan
Kaned-hruiue^ behoorende tot de tweede
Clajßt zie de befchryvinge van dezen
by Äups, (de groBte graamve,)
met den hreeden zwart bezoomden,
hlaauwächtig -graauwen ruggeßreep,
en roodbruine, hairige vlakken en punten.
Nacbtvlinder, met m-atije-geele en zwart
getekende Qndervleugelen., behoorende
tot de tvieede ClaJJe dir Nacbtvlinders.
De Rups, waaruic hy voortkorat, gelykt,
(uitgenomen de groote en de iets
hooge rugpen,) veel na de groote,
ranke, aardverwige Pmnerups. Zy verändert
binnen ien Sptnzd, dar zy ran
zieh raaakt, in eene Pop, en kernt,naa
5 of / wceken, in de gedaante van d.-'
zen Vlinier te voorfchyn, IV. 102..
aanm. De 2 hovenvleugek en zo 00k
het Foorlyf hebben, raeerendeels^
eene afchgraauwe grondverwe , maar
zyn, hierbenevens, met veelerieie byzonder
fraaje witte, donkerbruine, cn
zwarce onregelmaatige vlakken , geflin-".
gerde, fcherpe winkelhaaken en linien
vercierd. De Onáervleugds hebben
eene hoog-oranje-geele grondvcrue,
waario men verfcheide , koolzwarie
dwarsvlaliken, van verfchillcnde gedaante
en vorm, met zaagswyze omtrekken ,
als zo veele ongelyke breede ilreepen
ziet, die den oranje-geelen grond des- te
meer verhoogen, ald. 102. Het Aohterlyf
heeft anders eenerleie koleur met
de onáervleugelen\ niaar hier is het
- roodä:htig graaaw. Het Foorlyf is be-
- nevens de Kop even zo afchgraauw, als
de grondverwe der bovenvleugelen; maar
de halskraag heefi eene dubhele zwarte
bezooniing. De Footen zyn bruin en
witgevlakt, ald.
VlachtvHnder, (jie okergeele en kaneelhruine,:)
met 4 oogvlakkeii, behoorende
tot de tvieede Clafe, IV. 45. enz. Zie
de befchryvinge van dezen by Raps,(_de
byzonäer gedäcbsig-groene,) 'met ver heve
ringen, vcele korllgepunten, en een.
• mtächtigen zyd-ßreep.
Nacbtvlinders, worden zo genoemd, otn
dat ze alleen by den donker en in dui-.
fternis omzwerven, zieh by dag fchui!
•houdende, I. 134. Zy hebben aan da
• middeifte en acbterlle Ponten, en wel
in het midden, 2 of 3 fpitze beneden-
. waarts uitlleekende punten, dienadoprnengelyken,
,!.. 482.483. Eigenfchappen
en Kenmerken van hunne, 4. onderfcheide
L A n W Y Z E U.
fclieide Claflen , zie Eigenfehappen.
Voorbeeldcp der eerße Claffe, 1. 124-
enz. der twede Claffe, I. 184. enz.
der derde Clajfe, I. 459-
de Claffe, I. 515- enz.
Natuur, (de,) tootit zieh even zo zorgvuldig,
om de fchadelyke Infeftcn te
behouden, als die, welke geen fchade
veroorzaaken. Dus moefl iemand zeer
verblind en vertokt zyn , die zulk eene
voorziehtige fchikking der namure niet
aan een Godlyk Wezen zou willen toefcbryven,
1. 87.
Nefi, hoe de Wespen het haare maaken,
zie by mspen.
Neushoorn-Rever, bemuem deszelfs (-Form
en vcranäering, II. 7i- enz. Dezen
zou men ook, ter oorzaake van den
Hoorn, den Eenboorn-Kever können
tioemen, ald. 71. Deszelfs Eieren
zyn eenigzins langwerpig rond en okcrgeel
van'koleur, ald. 74' De IVorm,
uit zulk een Ei voortkomende, zoude,
in den volwafTen ilaat, wel 3 duim können
haalen. Zyn Kop is blinkend donker
rood-bruin, en daarby vol ingedrukte
punten. Zyn tanggehit is byna
zwart; doch de andere deelen van^ den
bek, benevens de voel- en vreetfpitzen
komen in gedaante met die van den
IMaikever-wcrm overecn. De 3 pardpooten
zyn geel-bruin, cn aan het 111 •
terfle lid met een enkelvoudigen , haakvormigen,
of eenigzins kromraen klaaiiw
voorzien. De 9 Liichtgaten of Spiegelpunten
zyn gansch rond, en zo donker
rood-bruin, als de Kop, doch in het
midden vertoonen ze zieh iets helderer.
De grondverwe v.an het ganlche Lyf'x!,
beider Okergeel, maar asn den darmzak
valt die koleur iets in het graauwe,
en de worm is, den geheelen rüg over,
met körte en tedere geelächtig-roode
105
hairtjes bezet, ald. y6. Zyn voedzel
bclhiat voornaamlyk in run, fpaandeyen
en de fchors van Eikeboomen, ald.
80. waarinzy ook hunne verandering
tot in eene Pop volbrengen, ald 81.
Deze is in het begin geheel wit, maar
haare koleur neemt in donkerheid toe;
en zo is ook de Kever, die 'er uit
voortkorat, als welke wel cene geheele
maand noodig heeft, eer dat hy zyne
volkome hardheid en koleur heeft. De
koleur der Fleugeldekzels en der Footen
is fchoon-biinkendTOod en donker-
Castanje-bruin: de Kop, heiHalsfchild
en de Hoorn zyn merkelyk donkerer,
ald. 82. Het overige Achterlyf met de
pwSshmndervlakie vertoont zieh fchoonbruin
roodächtig gecl; het gebeele Lyf
is met veeie Ilyve rood-geele hairen begroeid,
hoedanige men ook aan den Kop
ziet. Op dezen Haart, aan het Mannetje,
flaai de harde en ftyve Hoorn,
eenigzins achter over geboogen, en is met
eene fpitze punt voorzien. AandenZìeé
ontdekt men 2 körte vreetpunten. De
beide Fleugeldekzels zyn tamelyk rond
verwulfd, en de Kever is op zieh zelv'-
in het algenieen llomp en dik. Ter
plaatze, daar de Hoorn van 't Mannetje
zit, ziet men aan het IVyfje riet dan eene
kleine hoogte; anders zyn de overige
deelen aan beiden eenerlei, ald. 83.
Neusboorn-Kever, (de zeer aroote, Indiaanfchi,
blinkende, en ziaart-bruine)
met 'Í ioven elkander ßaande lange-
Hoornen, II. 10. enz. Deze Kevet
heeft de ¡engte van duini. De hovenßaande
langte Hoorn maakt ruim
de helft van den ganfchen Kever uit.
De onderße Hoorn is wel een derde
korter; zyne kromte gaat na beneden
opwaatts. De Kop is, van onderen,
in het dikke en- breede borftlluk inge-
O ilooten-,