S L G E M E E N E B L A . D W Y Z E R.
•ir I ii, i
p a a r ; onder dezen ziet men weder twee
dworsrtreepjes, cn daar na nog twee
l<leine pimten. Van oiidcren heeftzetwce
il^ratjes, welke de Made, naar believen
, kan intrekken en uitfchiiiven; en
waarvan ze zieh derhalre als Nafehuivers
b e d i e n t . De Kolciir boven op den R-tig,
is donkerer dan ter zyden aan 't L y f ; en
in dien donkeren grond worden twee
O k e r - g e e l e Äderen gezien.. Deze Adüren,
die zicii aan beide de zyden van
d e n Rüg van achteren tot vooren niti
l r e k k e n , gelyken naar twee doorloopend
e draaden, die zig fchikken naar her
b n i g e n of draajen der Made, Want als
z y uitgeiltekt is, loopen de draaden recht
u i t ; maar als zy haare kden oi ringen,
die 12 in getal zyn, te zamen irekt,dan
•i-ertoonen zy zieh flangswyze, of gekronk
e l d . En op ieder lid zyn ook eenige
e n k e l e hairige fpitzen te zien, ald. bl.
5 3 6 . Waarin eigenlyk haar yoedzel in
d e aarde beftaat, kan men tot nog niet
volftrekt bepaalen, ald. De tyd haarer
vcränderinge daar zynde, begee.ven zy
2 y zieh in de hoogte, derwyze, dat ze
l o o d r e c h t niet de Koppen biiiten de aard
e ilaan. Naa dus een dag ilil geilaan
t e hebben, flrooken. z y , eindelyk, llaal
e n dünnen Maden-balg naar onderen af;
k r u i p e n iets hooger uit de aarde, invoegen
dat ze iiit de aarde opgroejende kegeis
fchynen te zyn, ald. 537. r
D e Poppen hebben twee tedere afgcf
t o m p t e hoornen op den Kop; die men
v o c r luchtpypjes houdt , en nevensdezen
ftaat 'er nog een paar, die echter naauwlyks
zichtbaar zyn, ald. 537. Het «cÄterlyf
^ dat het gtootlle gedeelte der popp
e n u i tmaakt ,heef t . op ieder r i n g , rondlömme
eenige fpitze p n n i j e s e n het acht
e r f t e of laaciie lid dr?agt zes ipitzen ,
dikker en langer, dj i de eerst genoemden.
Het kort daaraan verknoehte liä
heeft bykans even zo veel Ipitzen, die
echter iets korter zyn; en, benevens.
de voorigen, der Poppen eigenlyk dienen
, om'er zieh daardoor nit de aarde or.i
h o o g te heften. De kokur dezer Pop-,
pen is meestal dof-brninj en , wanneer
z e worden aangeraakt, geeven ze wel
dra te kennen, dat ze niet ongevoelig.
z y n , aid. 537. Binnen 10 dagen komen
uit deze Poppen, loutere- langheenisj:
Muggen te voorfchyn, die ten eerll;en,
z o dra haare vlengels en overige leden de
behoorelyke hardig- en ftyvigheid verkreegen
hebben, te zanien paaren, ald.
5 . 3 7 , 5 3 8 . I h i l f y ß e . is nietaUeen door
de grootte, maar ook door het dikker
a c h t e r l y f , mitsgaders door de daaraan
zittende Legpyp, van 't Mannetje onderfcheidcn.
Ilet vcorlyf is aan deze
f o o r t zeer verwnlfd, en heeft, benevens
den zeer kleinen nederwaarJs fiaanden
Kop, eene fluweel zwarte gronjv
e r w e ; die echter mec veele citroengeele
vlakj'es vercierd is. De ronda-
Kop dezer iWiiggen, hoe klein hy ook
z y , heeft tog een bog danner hah^
die denzelven eenigzihs van 't borftituk
afzondert. Van vooren is, hy met een
b r e e d en zwart fnnitvormig deel voorz
i e n ; aan 't welke 2 hiir-dunne tongvezels
zitten, die even zo lang, en. als
cenes nederwaarts geboogen zyn. Boyen
de beide OQgen is een geel vlakje,
e n daar aan een paar hairvormige, kört
e , en opwaarts flaande fprieten te
zien. De zes pooten hebben hnnne inieding
onder het ronde Borstlluk, en
zyn van zulk eene lengte , dat e6n
derzelven de lengte van het ganfche lyf
des fchepzels bykans tweemaal. overtref^
f e . Ieder Poot beftaat uit 4 deelen of ,
i e d e n ; de bovenfchenkel aan 't borstftuk
uulc is Oranje-geel; dach de overige
zyn zwart. De 2 doorzichtige vleugels
h e b b e n , boven aan het voorile deel,
hunne inlediiig; zyn aan den rand, daar
d e diklle äderen doorloopen, brtiin ; en
aan het uiterst einde vertoont zieh in
ieder van dezelve een zwart vlakje, dat
zieh in eene te rng loopende linie verliest.
Voorcs zyn ze, in Iplaats van de
ondervleugelen, met een paar Kulßes
v o o r z i e n ; ald. 538. weise, door hunn
e wervelachtige beweeging, in het vlieg
e n , zo veel luchts onder de vleugels
dezer Infecten dryven, als zy tot de
vlucht noodig hebben,- ald. bl. S39-
aanm. Het Jcbterlyf is aan 't Rlam
netje sté. diinner en ranker, dan aan 'c
W y i j e . Aan 't eerstgemelde eindigt het
( l o m p , met 2 kleine Ipitzen, welke ter
vasthoudinge dienen. Deszelfs Kokur
is meerendeels graauw, en ter zyde heeft
het eene rei langwerpig overgeboogen
geele llreepjes,- die aan 't achterlyf van
't PVyjjs merkelyk grooter zyn, en zieh
veeleer als vlakjes vertoonen, die eene
geele Koleur, en van onderen zodanig
eene zwarte bezooming hebben, dat ze
'er fchubbenvormig uitzien. De bened
e n i l e helft van dit Acbterkf\% aan het
I V i f j e meestal graanwachtig,- doch het
l a a t d e lid, en zo ook de fpitze legpyp,
fchynt geel-bruin. Het uiterfte einde
dezer Legpyp is dtibbel, en zeer teder.
D o o r middel Van dezelve legt het Wyfj
e zyne Eieren in eene brosfe aarde; cn
b y deze verrichting zet het zieh indicrvoege
op de Pooten, dat het lyf recht
o p en neder te ftaan kome; in hoedanig
eene gefteltenis het gediiurig voort hupp
e l t , terwyl het telkens, onder die bew
e e g i n g , een Eitje in de aarde laat Vali
e n , het welk zo lang dimrt , tot dat het
a l l e zyne Hijeren kwyt is, welke lang-
A
w e r p i g , ^rond, en blinkend zwart van
Koleur zyn. Deze 10 dagen in de aarde
gelegen hebbende, kruipen 'er de jongc
Maden uit,- doch de ouj e Muggen leeven
zelden zo lang, tot dat de ion;;e
Miiggen te voorfchyn komen, ald. bl.
539 54°-
Aardmp, zie Akkermannetje.
Aardrups, de onaanzienlyke hmlne, heeft
eene bruine aardkoleur , overeenkomftig
mec de aarde, waarin ze zieh meelh.i
o n t h o u d t ; Hl. 314. Waarin haar voedzel
eigenlyk befcat, heeft de Schryvcr
r|iet kunnen ontdekken , ald. Alles is
aan dezelve bruin, behalve de ffo/idie ,
in zyne geele koleur, wederzyds met 2
tegenover elkander l iaande, buitenwaards
g e k r o m d e , zwarte ffreepen doortoogen
i s ; en ieder ring of lid heef t van achteren
twee dwarsyouwen, ald.
Aas-kevers, behooren tot de zesie Clas'
Je der Kevers; Ii. Foorber. t W.Foorb^
r. 2. Zominigen van deze, en wel
de aanmerkelykfe of grootfte zoeken al.
Icen voehtige en Hinkende aaren tot hu i
v o e d z e l ; doch de overigen en kleiner
f o o r t e n eeten niet alleen deze, maar voe -
den zieh ook met oude, dorre en verdroogde
overblyfzels van Dieren; zodat
• ze niet nlleen derzelver vellen en verdroogde
huiden, maar ook de hairen ,
v e d e r e n , en wat dies meer zy, verteer
e n . En, even als de Kevers hierin te
w e r k gaan, zo doen het ook de Worm
e n , daar ze uit voor tkomen, IV. Fourier.
bl. 3. Anders zyn deze Aas-Kems
genoegzaam te onderfcheiden van andere
Aardkevers, door de achter aan als afgeiheeden
breede, hoekige gellalte hunner
vleugeldekzelen; welke niet verder
r e i k e n , dan tot aan de drie laatfte leden
van het lyf,- en van achteren breeder
z y n , dan voor aan het bOfstfluk;alwaar
® me n