A L G E M E E N E
is van boven bruin; wellje koleur zieh
evenwel, arin de zyden, sn van onderen,
in eene geelachtige roodrhrnjae
verliert. Aan het achterlle en lileinlle
lid befpeurt men een paar Sprittm,
die byna zo lang en recht uitlooppnde
zyn, als die, welke men aan den Kop
vindc; maar, zo fpits als zy aan 'c einde
zyn, zo dik zyn ze in tegendeel ter
piaatze, daar zy aan het lyf vaft zitten.
Deze Sprieten zyn vanonderen meteene
rei tedere hairtjes bezet. Schoon nu
cok hier de 2 aehterfte Springpooten
de beide andere paaren in lengte overtreffen;
zyn ze echter zp groot niet.dat
ze den Krekel genoegzaam opheffen können.
Aan de hovenfcbenkels ^ die iets
dikker zyn, dan het middendeel, zyn
ze eenigzins bruin graamv, waar tegen
de overige deelen meer in 'tropd-bruine
Valien; welke lioletir ppk her ganfche
itiiddelfte paar heeft. Daarenboven zyn
de gemeide Sprlngpmm, aan htm middelile
deel, met 3 of 4 tamelyk lange
fpitzen bezet, die in eene rei acliter elkanderen
ftaan. De Foorooet, uit 4
leden bertaande, is zo wel aan de aphterile,
als middeiile fchenkpis of popten
even zo geileld, jls aan de Springkhaanen
en andere foorten van Krekels, hebbende
aan 't einde een dubhelen haakvorraigen
klaauw, ald. 360. De voorfie
Paoteu zyn, van onderen, als eene
Zaag, of als eene Haanekam gefteld;
zy beftaan elk uit 3 hoofddeelen, eertl
een klein, waannede het zyne inleding aan
het borftllnk hefft,- het daarop volgende
midJellle deel is het dikrte; het la.urtedeelis,
eindelyk, datgeen, 'twelk,
van wegen zyne zaags-, of tandswyze
gedaame, dezen poot doet gelyken na
den voorppot van een Mol, fchopn hy
öOg van een gansch ander maakzel zy, -
Met deze 2 Voorppoten kan de Krekel,
vplgens gedaane waarneeming, zo veel
krachts doen, dat hy in ftaat is, ora 2
ftukkep, ieder 3 ponden zwaar, op ee.
ne gelyke vlakte, te verfchuiven; en
derhaive zal het niemand vreemd voorkomen,
dat hy de aarde gelyk een, Mol
doorgraaft, al was dezelve nog zo vaft
op een gepakt, aU. 361.
Veläkrekel, (Jt zwarte,) benevem deszelfs
ooriprong, voortplanting, en
overige eigetißbappen , II. 344. eni.
Deze legt voornaamlyk in Jul:j en Augulius
zyne Eieren. Dezelve zyn langwerpig,
zo als die van den Huis krekel,
doch iets grpoter en dpnker-geelachtiger
van koleur. Naa 14dagen komen 'erde
Jongen at uit, ald. 344. zynde zy alsdan
geelachtig-rppd bruin, maarwprdenwelhaail
bruinachtig zwart-graauw, en hebben
tamelyk lange Sprieten. Hunne
fpyze zyn de jonge gras-fpruitjes en derzelver
worteitjes. Zp dra de koude
nachten beginnen, of 'er vriezend weer
oittiliat, hpuden de half volwalTen Veldkreköls
zieh, onder de aarde, in hupne
hplen verborgen, en worden 00k den
ganfchen winter door niet grooter, ßld.
345. Met het vooijaar komen zy uit
hunne holen te voorfehyn. De ou.iften
vervellen dan vopr de derde maal. Hierop
vertoonen zieh de vleu^elfcheden ,
die aan een gelpleeten bloem, van welke
ieder helft 4 blaadjes heeft, niet ongelyk
zyn. Ten einde van Jmr} en July,
leggen ze ten Vierden en laatllen
maal de haid af, en erlangen, binnen
een quartier uurs, de 4 vleugelen, en
hunne huid verkrygt de vereischte hardigheid,
ald. 345. Het voornaamfle
kenteken van het wyße bellaat in de vaa
achteren recht uit fteekende legpyp, zyn -
de aan het einde mec eene kolfachtiga
fpits
¥
B L A D W Y Z E R . 603
fpits voorzien. De hommleB^els van
het -¡»yfje zyn, by hunne gladde en
bruine koleur, die aan hetvoorlyfokergeel
wordt, wegens hunne fchuins over
elkander loopende aderen, als een Traliewerk;
waartegen aan de Mannetjes
het buitcnile deel alleen zodanig gefield
is. Het dikke bruin-graauWe Achterlyf
wordt, naa de bevruchting, menigmaal,
ZP in de lengte als in de breedte, dermaate
uitgezet, dat de vleugels het niet
meer geheel bedekken können. Het
^»or/j/gelykt byna meer een hals, dan
een borfliiuk; het ichynt, wegens zyne
bovenite ch 2 zyde-vlakten, meer hoekig,
dan rond; en is, zo als de rond
verwulfde Kop, en de 6 Pooten, blinkend
zwarti De Oogen, een linzenvormig
glas gelykende, beftaan uit ontelbaar
veele andere, verheven glasvormige
deelen. Voor dezelve flaan de beide
lange , hairvormige Sprieten, op eeiiig-
Zins dikke en laage bultjes, waarin ze
hunne inléding hebben, ald. 347. De
bovenvleageU i-an het mannet je hebben,
ter plaatze, daar ze aan het voorlyf vaft
Zitten, eene groóte en heldere okergeele
viak, die door den bruinen grond
genoegzäam in 3 affcheidingen verdeeld
wordt; en de hoofdaderen loopen fchuins
en kronkelende over de bovenvlakte
heen. De hovtnfchenkeb zyn, aan den
kant van 't lyf, lamelyk dik en grof;
ook meer bruin-rood, dan zwart; maar
by het dikke en ronde kniélid worden
ze weer dunner. De eigenlyke met bellaat
uit 4 zeer kleine leden, en eindigt
met een dubbelen háakvórmigen klaauw,
«iä. 348. De Ohätnleugets zyn aan
deze foort vah Krekels wel doorzichiig,
niáar veel bruiher en korter, dan aan
de Huiskrekels, aU. 349. Acht dagen
iiaa de bevruchting begibt het Wyf jezylie
Eieren te leggen, en het rdiuift dezelve,
door middel zyner legpyp, in
zyne wooning in de aarde. Zyn Eierftok
vervat wel 300 eieren, ald. 351.
Venkelrúps, {de eenzaame, fchoone,
groen-geelachtige.^ met zwarte dwars.
ßreepeh, en roodachtige geele vlakjes,
henevem haare verandering tot in een
Dagvlinder der tvieede Cíajfé, I. 69.
euz. Deze draagt den naam van Fenkel
rups, om dat ze zieh liefll op de
Venkel onthoudt, hoewel zy ook, zomwylen,
op het Dilkruid en de Petercelie
wordt gevonden. De Eieren zyn
geelachtig van koleur, en kegelvormig
van figuur. By warm zomer weer komen
de jonge rupfen binnen 4 weeken
uit, ald. 69. Het hppfd dezer rupfe
is niethartvprmig, maardoprgaansrond,
en, ten aanzien van het lyf, klein.
Haare lengte bedraagt op 't hooglì dria
Vierde van een duim. Zy heeft 3 paar
fpitze voorpooten, 4 paar ftompe
footen, en een paar nafchuivers. De
grondverwe der rupfe is.een fchoondofgroen,
waarop andere koleuren fraai
aflleeken. De Kop is in het midden
wathelderer, en heeft een rond zwart
vlakje, dat van wederzyde omringd is
met een zwarter ftreepje. De ¿«¿f heeft
een fmal zwart randje, waarin van boven
een paar oranje-geele en ronde vlakjes
ftaan. Over het midden van den hals
loopt overdwars een breede fluweel-zwarte
fireep als een band, op welken, van
onderen aan ieder zyde, ook oranje-geele
vlakjes ftaan. By alle ringen wordc
overal een bandvormige fiuweel-zwarie
ftreep, met oranje-geele vlakken, op
den groenen grond, gezien. üok ziet
men onder ieder benedenlle of laatlie
oranje geele vlakje, aan den buik, nog
een langwcrpig zwart ilreepje, eld, 70.
De
: 1 H
C c a