í
i .
i 8 í a l g e m e e n e
zieh echter oker.geel vertoonen. Onder
den eerften dczer iiitwaflen ftaat, op ieder
zyde, een geel rond puntje, onder
den middelften 2 zodanige pumjes onder
elkander, en aan den derden uitwas,
miar wac verder na achteren, recht onder
het eerile paar der flompe builtpoolen,
wordt men weder een geel puntje
gewaar. Van hier tot aan de kort daarop
volgende achterpooten of nafchuivers,
loopt een oker-geele ftreep in de lengte
längs het onderlyf. Gansch achter aan
c p den rag ziet nien een byzonder paar,
naby elkander ilaande, fpitze uitdeekzels,
en eindelyk, boven denteartklep,
nog een paar, die iets langer zyn, welke
zieh fchuins achterwaarts ftrekken,
alä. 473. Wanneer deze Rups den tyd
haarer veranderinge belpeurt; dan vervaatdigt
zy, in een verborgen hoek,
eene behuizing, die van lange draaden
te zamen gefteld, maar wydliiftig gevlochten
en dcOrzichtig is; en naa hec
afllrooken van de huid , vertoont zieh
eene aardige blaauw-groenachtig-wicte
Pop, welke rank is, alä. 473. wier leden
van het achterlyf in een bleek bniinachtig
llaartpunt eindigen. 'Er verloopen
byna 6 volle weeken, eer de Vlinder
uitkomt; maar is de Pop een fpadeling,
dan blyft ze den winter over liggen.
De grondverwe des ganfclien
Flinders is okergeel; doch de Vkugth
zyn cierlyk gefchakeerd, en niet kleine
bruine vlakjes en fpikkels befprenkeld.
Z o wel de Bönen- als Onäervleugds
zyn, aan den buitenrand, cierlyk uitgetand;
en deze ganfche rand is niet alleen
met een rood-bruinachtig-gecl boordzel
bezoomd, maar ook het einde van
jeder tand is bniin geviild. De meefte
dezer bruiDe vlakjes zyn zeer bleek, doch
dwars door den bovenvleugel loopt een
r e i , en nader na het lid toe nog verfchcide
reien van vlakjes, die gansch
donker briiin zyn. De Ondervkugel
heeft veele bleeke, maar geene donkere
vlakjes, en beide de»&»ge/izynomtrent
het lid wat hairig, alá. 474. De Kop
zo wel, als de beide baardjpitzen en
de halshraag, hebben eene dergelyke
donker-geele koleur, als die, waarmede
de vleugels bezoomd zyn. De Oogm
en SprictETi zyn wiiachtig; aan het dikke
en hairige Foorlyf, dat op den rag
Citroen-geel is, zitten van onderen 6
Ponten, welker¿«»íKyí&BÍe/fgtoenachtig
groauw, en de overige leden geelachiig
zyn. Het hairige, ronde endikke
Acbierlyf is rondoin alle de ringen
met fmalle reepjes bezoomd, ald. 475.
Spanrups, (de rood-bruine,') behoorende
tot de Herde Clasfe der NachtvUnders,
henevens haare verandering in
een liüyfjss^litider zonder vleugelen ,
III. 80. Deze wordt, in J^a«ji,reeds
volwaflen gevonden op de Kerfeboomen
en Linden, en ook menigraaal op
den zvvarten en Witten doornllruik,
dienende de bladeren van alle dezegewalTen
haar ter fpyze. Haare grond
is bruin-rood, en heeft aan ieder zyde
een zwavel-geelen flreep, waarin zo
veele rood-bruine, uit flippen bertaande,
fireepjes gezien worden, als 'er
ringen of leden zyn, door welke de
geele ftreep heen loopt. Boven op
den Rüg ziet men, tusfcheniederplooi
der ringen, een graauwen dwarsilreep,
doch de hairvorraige Kop, de Na.
fcbuivers, en de beide daar naall zittende
Ponten, zyn helderer rood, dan
de grondverwe des lyfs; dat insgelyks
plaats heeft aan de 3 eerfte ringen
naafl den Kop, en de daar onderflaande
3 paar voorpooten. Haare grootfie
¡eng-
B L A D W Y Z E R . 183
lengte is een cn een Vierde diiim. Te«
tyde der veranderinge vervaardigt zy in
de aarde een mim verblyf, ald, 80. dat
ze met eenige draaden omfpint; waarop
z e , naa verloop van 8 dagen, in eene
Pop verändert, die rood-bruin van koleur
is, van achteren fpits toeloopt, en
in een ftaartpunt eindigt. De wyfjesvU
«der, daaruit voorkomende, heeft een
van vooren en van achteren fpits toeloopend,
en in het raidden wat dikkeriy;^
't welk Oker-geel, en op alle ringen met
groote en kleine zwarte vlakken bezet
is. Even dit, ten aanzien der koleure
en der viakken, ontdekt men aan de 5
Pooten, die voor het overige, gelyk de
pooten der fpinnen, zeer lang en dun
zyn. De Kop is aan dit Infefi een
der kleinlle deelen; de Oogen zyn
zwart; en de okergeele Sprieten zyn
zwart befprenkeld, ald. 81. De befchryving
van het Mannet je, zie by
Spanrups, van 't gevleugelde Mannet
je, enz.
Spanrups, (defchoone, groetie, hreedly
vige,') met den byzonderen Kop, henevens
haare verandering tot in een
HachtvUnder der der de C/«/«, I 5 lO.
enz. Deze wordt, in de maand Juny,
op de gemeene Brem gevonden. By
haare volkomen groocte beloopt haare
lengte niet veel meer, dan een duim.
Het ganfche L y f i s , overal, met eene
menigte van verheve witte pumjes bezaaid,
Over haaren Rüg ziet men een
donkere linie loopen, en ter wederzyde
van dezelve vertoonen zieh nog 2
andere, riie veel tederer en helder
geelachtig-groen zyn. Voor 'c overiga
heeft zy, zo wel aan de boven-alsondervlakte,
eene fchoone geel-groene
grondverwe. De Kop vertoont zieh
van yooren, als in 2 fcherpe fpitzen
verdeeld, ald. 510. Door mlddel van
eenige witte draaden fpint zy zieh in,
niec een dan weefzcl, en verändert in
eene bleeke en geel-groenachtige Pop,
wier voorfe deelen van het lyf, of de
vleugelfcheden , gecler zyn, dan de achterfle
leden; en overal is zy met kleine
punten befprenkeld. Naa 3 weeken
komt 'er de Flindcr uit te voorfchyn,
Wiens l y f , benevens de vleugels,
eene bleek-blaauwachcig-groene
grondverwe hebben. Deze vleugels
zyn aan den buitenrand met een iets
helderer boordzel, dan de grondverwe,
bezoomd, en niet verre van daar ziet
men een Witten flreep, die zo breed
is als het boordzel, en overdwars door
de vleugelen loopt, ald. 511. Achter
dezen is eene iets donkerer , doch
bleeke gevlamde, dwarslinie door de
bovenvleugels getoogen. De a Sprieten
zyn haitvormig, en het Achterlyf
is tamelyk dik, ald. 512.
Spanrups, (de,") van 'tgevleugeldeMannetje,
wiens f f y ß e voorafbefchreeven
is by Spanrups, {jie rood bruinebebo
¡rende tot de der de Clasfe der
NachtvUnders, III. an. Deszelfä
bovenvleugels hebben eene oker-geele
grondverwe, en zyn, behalven met veele
kleine flippen, ook met eenige breede,
donkerbvuine viakken en flreepen
vercierd. De ondervleugels daarentegen
zyn bleek okergeel, en met veel
meer helder-graauwe, tedere ftipjes befprenkeld;
doch aan den buitenrand
hebben zy eene geele bezooraing, Hec
Achterlyf is eenigzins helder-geel van
koleur; ald. 21s. en ieder lid of ring
pronkt met zwarte langwerpige flippen
: maar het voorlyf is iets geeler.
De Kop is nog helderer van koleur,
en heeft a vQáervoxmige Sprieten, ald,
i. • i