i
im i
114 A L G E W E E N E
eigenlyk den moi?d uitniaa!«: ronJom
den Küp Haan de ^rmdtj, die aan
deze foorr op zyn hoogfl: 8 , enzelden
9 zyn, welke de Polyp, als hy ze ten
langten uitbreidt, op 6 duiaien brengt.
Van 't middea af opwaarts worden ze
aan 't gedeeke, waarmee zy aan den
Kop zitten, allengskens dikker, 1[!.
459. en bellaan aldaar uic veelgrover,
en naby elkander zittende heldere korreís.
Het Achterlyf- of de ftaart is,
benevens de Kop, buiten de heldere
bezooming, meer donker- dan heldcrb
r u i n , wclke koleiir echter raenigmaal
verandert, a'J. 460. De Armen word
e n , door de intrekking, niet dikkcr,
maar fchynen veeleer hiinne gewoone
díkte te behouden, alil. 460.
Polyp, {de eenigzins bleeke, ßroogeele,")
der zoete wateren, m;t konc boornvormige
Armen, 111. 408. enz. tlet
lyf van dejen wordt na achteren of
aan 't ftaarteinde, allengskens dikker,
waartegen het voorlle deel, of de Kop
diinner ís. De hoornvorinige Armen,
die aan deze en zyne foort, kringswyze
rondom den Kop zitten, en
waarvan hy 'er zelden^, maargemeenlyk
4, 5 of S heeft, kan hy nooit
l a n g e r , dan zyn licháam uitllrekken,
en daarom wordt hy de Polyp met
horte Armen genoemd. Ttiílchen dez
e Armen , midden in het deel, dat
• raen den Kop noenit, is de bek of
tnond. Deszelfs fpyze befliaat eigenlyk
in zommige foorten van kleine Waterinfecten
, aU, 4 i 2 . De gewoone verineerderiug
gefchiedc door uitbotting,
derwyze, dat het Jo^g, het welk ftaat
uit te komen, In het begin de ged.
iante heeft van een klein knopje of
vvratje. Dlt knopje groeit allengskens
v o o r t , en binnen 5 dagen komen de
Arraen, als kleine puntjes, te voorfchyn:
deze worden vetvolgens, naar
evenredigheid van 't lyf, grooter; tot
dat eindelyk de jonge Polyp, naa verloop
van 8 of 9 dagen, alsdan volwaflen
zynde, zieh ten eenemaal van
de moeder afzondett, het welk by andere
foorten raerkeiyk vroeger gefchledt,
ald. 413.
Polyp, ide gezemge,knodsmrmige,) zie
by Baßerdpolyp.
Polyp, (ße groene,-) mst veek Armen,
111. 484. enz. De groene koleur is
dezen zo eigen, dat hy die tot den
dood behoudt: alleen is hierby het onderfcheid,
dat eenigen iets geelächtigg
r o e n , anderen meer blaauwächtig-groen
zyn; en deze groene koleur verändert
insgelyks zo weinig aan de armen, dat
dezelve, hoe lang de Polyp die 00k uicftrekke,
altoos meer groen, dan vii;-
ächtig, blyven, en, wanneer ze te zamen
getoogen zyn, hebben ze volkomen
de koleur van het l y f , ald. 487.
Deze Polyp fchynt zyne Armen zo lang
niet te können uitltrekken, dat ze de
lengte van zyn lyf meer dan 2 niaal
overtreffen, en hy kan de gcllalte zyner
armen, op veele en menigerleie wyze ,
zeer aardig veranderen. Op zyn langfl
uitgellrekt heeft hy de lengte van drie Vierde
duini, ald. 488.
Polyp, {de Oranje geele,') met lar,ge hoorn •
vormigt Armen, III. 417. enz. Indien
men de Oranje-koleuralleen toteen
kenteken dezer Polypen wilde Hellen,
zou men zieh menigmaal bedroogen
zien. Die koleur is in zo verre veranderlyk,
dat ze nu frifcher, dan bleeker
fchynt en zieh zomwylenook roozen rood
voordoet: daarbenevens vlndtmen, dat
de koleur dezer Polypen, wanneer ze
een tyd lang vallen, of anderszins verzwaki
t i
B L A D W Y Z E R . Í 1 5
zwakken, 20 dst hiin Lcevcn ten cirde
l o c p e , gciifch cn al verbleeki, 00.417.
Het eihletße deel dezer foorien van
Polypen is zeer diin;_rDaar heeft aan 't
einde iets kolfächtigs of bolvoiniigs ,
wairn^cde de Polyp zieh, gelyk ccn
blcedzuiger, vaflzet; vervolgens tieenit
V t i ' L y f , cnitrent het midden, allengskens
in dikte tce, en wordt na het kopeinde
weder dünner. De Kip is wel
dikker en bolvormiger, dan het achterfie
deel; maar hy kan dezen zo wel ,
als het lyf en de Armen, geduutig van
gedaante veranderen , ald. 418. Het
aantal der aan de Kop zitienic boomen is
niet altoos eveneens; want de meefien
hebben 'er 6 of 7 , echter zyn 'er ook,
waaraan 8 Armen worden gezlen , ald.
419.
Polypen, hiervan zyn 'er Iweeerlei foorten
raamlyk Zee-polypen en Zoet-waterpolypen,
III. 383. Claffi der Polypen
zie by Claffe.
Polypen, bejchryving der geenen die in
fleenen Vörden gevonden, III. 507.
Deze vcrfleende Polypen hebben vcornaanilyk,
wegens hunne Armen, die
nit loutere korrels fchynen tebeflaan,
veel gelykheid met de Arni-polypen der
zoete watercn, ald. 515, r^aar maale
men van zodanige fteenen het boven- of
onderdeel, de boven- of onderlage
k r y g t , fchynen ook de daarin zynde afdrukzcls
verheven of verdiept, gelyk
altoos te merken is, wanneer de verfteende
dingen iiog in haare moeder liggen,
ald. 516-
Tonen, befchryvinge der Pcoten van een
Vlhider, Í. 31. enz. De Ihvenjchenkel
is meeñal dikker , dan de overige
leden. Het daarop volgende lid is
het langfte van allen, ald. 31. en aan
2yne achterfie deelen, wederzyds, met
kleine dcorrächiigc puntcn voorzicn.
IN'aa ciie volgtn ncg 3 kleiner leden ,
wier laatlle 2 haskjcs cfklaauwt jes hebben
, door middel van welke de Vlinder
zieh overal arn vail kan houdtn. Het
acbteifle paar Pco/ i » keclt nog een lid
meer, dan de voorlle, ald 3a.
Pop, onder deze benaaming wordt , by de
InjeSlen, eigenlyk de verandering van een
Jnfect verilaan, waarin hetrccb aan een
Worm, noch aaneeng£\'leuge]d fchepzel
volkomen gelykt. Schcon eene Pop oogfchynlyke
kenmerken eener beweeginge
geeve, isze nochtans dermaatein haar viies
iogewikkeld, datdePooten, hoewel ze 'er
mede voorzien zyn, en dezelve by zommige
zeer duidelyk in het oog Valien,
haar echter niet het allerminlle können
dienen, om van de cene plaats tot de
andere te konien: ook bevinden wy
n i e t , dat het fchepzel, 't welk wy eene
Pop noemen, ooit eenige fpyze gebrulk
e , II. 198. Wanneer men eene Po/"
gezond behouden wil, moet men dezelve
niet veel onirulten, fiooten offchud"
d e n ; want daar door wordt de verandering
verhinderd, en men ziet'er geeneti
Vlinder iiit voortkomen. Omteweeten,
c f eene Pop gezond is of niet, en of ze
niet door al te groote bitte verdroogd,
of door al te veel iiattigheid verrot zy ;
of ze ook geen vrcmde galten by zieh
hebbe ; behoeft men dezelve maar een
weinig asn te raaken, en als z e zieh dan
beweegt , is ze goed; maar zieh niet
beweegende, is ze reeds bedorven. Als
men de Pop van haare plaats wil neemen,
moet men den draad van het fpinz
e l , ter plaaize ¿aar ze vallhangt, afhreeken,
en niet aan de Pop; wast
dit katfle gefchiederde ledcrft men den
daarin ziitenden Vlinder, zo dat hy
fterft, I. 14.
P 2 p»|>
I i - , i-y
l ' v
f :