¡ | i |
i?:
''i' I
íiii
t a 5
Í 2 A L G E M E E N E
B L A D W Y Z E R . 6S J'i:).;;:
h í'-
mesp voort van eenegeheel andere foort,
venoonende zieh de Sprieten kolfächtiger;
en de Le^pyp zit op eene ganseh
andere plaats. By andtren hegt deze
haare inleding voor aan de ondervlakte
des achcerlyfsj maar hier komt zy uitde
buitenrte fpits van het laatile lid, ald.
350-
Calwespeti, worden die Wespen genoemd,
dewyl ze de Gallen of Galäppels ver-
. oorzaaken , II. 472. Zodanige Gallwespen
hebben een kleinen Kop^ een
hoog verwuifd horßßuk, een kort, zakvormig,
en een zeer dik ^chteriyf;
waaräan by zommige Wyfjes eene Legpyp
wordt gevonden. Zy hebben ten
deele dünne Sprieten, en langer »/<;»•
gelen, dan 't achterlyt". Haare Eieren
zyn weeküchtig, en hebben eene peervormige
gedaante; en de Wormen,
daariiit voorckomende 3 zyn meeilal
dfkke, te zamen gekrompe, witgeele
Mauden y zonder pooten ; inen vindt ze
aan 't eene en andere einde bykanseven
dik; en ze zyn, aan haare fpits, of
met een floiiip naauwliennelyk Tangge-
' bit, of, in plaats van dat, flechts met
«ene verheve Wrat voorzien. DezeiVorimn
veranderen in dezelfde Cellen der
Galappeien, die met hunne geboorte
ontflaan, en van welker binnenile zy
zieh voeden, en wanneer zy in dezelve
tot volkoraen Galwespen zyn veränderd,
moetcn ze 'er door heen byten. Dan,
'er is nog eene andere foort van Galwespen,
welker •wormen geene Maaden
zonder pooten, maar veeleer met veele
pooten zyn, gelyk de Baflerd rupfen
der Bladwespen. Van deze ontftaan,
by haare i^eboorte, op de bladeren van
verfcheide boomen, allerhande bultächtige
Galgewsfßn, waarin ze zieh onthouden,
en zieh van haare Gallen-wooniiig
zo lang gc-neeren, tot dat ze in
Poppen moeten veränderen, wanneer
eenige binnen dezelve, en andere bui •
ten dezelve, onder de aarde, veranderen
, II. 472. aanm.
Galwespen-ixorin, (de kleine,") der Ttenwilgebladeren,
benevens zytie mrandering,
II. 515. enz. De Kop is, als
het overige Lyf, geelachtig; hy geneert
zieh, in zyne bellooie wooning, aanvanglyk
van het toevloejend fip, en vervolgens
met de inwendige tederfte en
weekfte deelen. Hy omfpintzich, in
zyn geweezen Spysvertrek; blyft 'er tot
het voorjaar in liggen, en verfchynt in
de maand Mai, in de gedaante eener
Wespe. De Spriet]es 'zo wel van 't
Mannetje, als van het Wj i je, zyn zonder
kolfjes, ald. 517. 518.
Gamma-vhnder, zo heeft LiNNfflOS, in
zyne Fauna Sueeica, den Vlinder, uit
de dikke, gras-groetie en vJUgeflreep-
K S^anrups voortkomende, genoemd,
om dat zyn merk bell met de Griekfibe
Gamma van het klein Alphabet overeenkomt,
I. 491. aanm.
Garnaal, (ife kleine';) onzer rivieren,'
hefcbrymng Tan dezelven, III. 305.
em. Deze vindt men, den ganfchen
Zomer door, in de rivier Pegnitz, aan
de ondiepe oevers. Haare grootte längte
is nooit boven een duim. Ten aanzien
der koleure zyn ze altoos verfchillende;
want eenige zyn zomtyds ganfch
wit. Gewoonlyk komen ze ons donkerer
voor, en dan zyn zommige bleek
groenäehtig-graauw , of olyfklenrig ;
ald. 305. of iets meer okergeel; doch
alle hebben, wegenshaaregladdefchubden,
een helderen glans, met roode
buitenfpitzen, ald. 306, Dit Inlect
komt 00k uit het Ei te voorfchyn, en
verändert doorgaans 4 of meernnals in
eeti
•een jaar van huid, naar maate de aangroei
zulks vereischt ; leevende niet veel
langer, dan een jaar, ald. 307. Deze
Garnaal is tamelyk fmal of rank van
L y f , en bedekt met 14 [cbubhen. De
Kop heeft eene eenigzins ongefchikte
gellalte, en ter wederzyde een graauw
00g, dat metzwarte Hippen befprenkeld
is. Vooraan den Kop hebben a paar
Sprieten haare inleding. Het hovenße
paar loopt recht uit, ongelyk in dikte,
en 00k niet even lang. De 2 mderße
Sprieten Haan eenigzins nederwaarts geboogen,
en zyn, aan de beide uiterfte
leden, met zeer tedere hairtjes bezet.
De 2 kleine vreetpunien beton niet
alleen uit 3 of 4 leden, maar zyn ook
vooraan met een teder en fcherp klaauwt
e voorzien. Op deze volgen 2 paar
diklce vangpooten, overtreffende de overige
pooten in dikte en llerkte, ald.
308. Behalven deze 4 Voarpooten,
heeft deze Garnaal nog 5 paar andere,
waarvan de 2 eerile paaren elkander tamelyk
gelyk, en de overige 3 langer
paaren elkander in maakzel en groote
volkomen gelyk zyn. Aan *t uiterfte
einde hebben ze een recht uitllaanden
klaauw, en aan het uiterile van ieder
iid ontdekt men eene fcherpe fpits. De
Staart wordt allengskens tot aan het
einde diinner. Aan dezen heeft zy van
onderen 3 paar vederpootm. Aan 't
laatlle lid van den Haart zitten, in plaats
van de Vlotfchubben, 6 byzonder, beweegelyke
lange fpitzen, en icder van
deze heeft nog eene beweegelyke byipits.
ald. 309.
Garnaal, (de Zee ,) zie Zee-garnaal.
Ceaäerd Wit je, zo wordt de Vlinder uit
de fchaäelyke gezellige Oranje-geele
Rups, met de zwarte ßreepen over
den rüg en op de zyäen , genoemd,
l. 86.
Geele, gezellige Motrups, zle Hlotrupi,
geele, gezellige.
Gebeel zwarte, gehaornde en gezellige
Doornrupsje, benevens zyne verandtring
tot in een Daovlinder der eep.-
STS Classe, I. 51. enz. De koleut
van deze Rups is gelyk aan die van he^
gezellige, zmarte, bruia-gsßreepte en
gehoornde Doornrupsje, zie aldaar;
uitgezonderd den bniinen ftreep, welke
het eenigfle kenteken is, waardoor
beide foorten van elkander kiinnen on.
derfcheiden worden, ald. 51. als welke
haar op zyde ontbreekt. En zo is het
mede oratrent de Pop gelegen, beilaande
het onderfcheid meerendeels daarin,
dat deze iets kleiner, en op de Vleugelfcheden
niet zo donker bruin is, de
Gryns zvvartächtig is, en dat aan ieder zyde,
na beneden, nevens de fpitze uitlleekzels,
nog 2 rcien donkere Hippen
Haan, ald. 52. De grondverwe van de
4 vleugels is by den Vlinder hoog Oranje
geel. De buitenfte rand is wit,
en omringd met 2 geflingerde nitgefchulpte
zvvarte linien, welker halve maansvormige
tulTchenrnimten aan den voorßen
vleugel geel, en aan den AchtervleugA
fchoon Hcmeiblaauw gevuld zyn. in
den Oranje-geelen grondlhanoverdwars
een paar reien zwarte vlakjes. Na den
voorllen rand der Foorvleugelen ver.
fmelt de Oranje-geele grondverwe in
het bleek-geele. In de onderzyde der
Vletigelen zyn de violet-roozetiverwige
vlakken, de Hreepen en linien door
elkander geflingerd, ald. 53. 54.
Geflachten der Infecteti, zie infectengeflachten.
Csfi-vjorm, zie Sshuimworta.
Gt.
i : . ' .
UMc