l i
"• '¡il Sis
« n onderfcheid 'er intulTchen in deze
Rups raet de vo3raf befchreeve gciien
Wörde; zy heefc nogtans ook de in den
donlcereii grond (bände heldere zydevlakkenop
iederlid; welke alcoos voor
een vad: kenteken der Wolfsmelk-ruple
te houden zyn. De 9 Spie^elpunien,
ter wederzyde, zyn geel, raet eene
zwarte bezooraing, eti de Staanfpits
is lioogrood, zonder een zwart eiade te
hebben, ald. 32.
IVdkkruid-rups, (Je graenicbtig-witte,
zwam^eolakte,) benevens haare vsratidering
tot « een Nachtvlinier dir
tuieede Cla[fe, I. 3,0. enz. Deze vindc
men voIwalFen in Juny of X y , en is
ongeveer 21 d11i.11 lang. De tekeningen
aan deze volwalTenen is niet alroos eveneens;
ja zelfs de grondverwe wordt by
eenige dezer rupfen iielderer, en by andere
donkerer bevonden. DeÄi/i, die
eene hartvormige gedaaate lieefc, is by
de meeile zwavel-geel, en raet 8 ä 10
zwarte flippen, van ongelyke grootte,
in eene erairedige orde güzet, vercierd
ald. 310. Bovon op feder ring van 't
lyf ftaan 2 geele rfakken tegen overelkander;
en iiaall ieder vJafc ziet men ,
oititrent op het midden van den rtio-,
een zwart Ilipje. De Hals heeft mi'ar
eeneenkelc, groote, geele vlak, in en
rondom dewelke verfcheide zwarte (tippen
Haan. De 6Jfitze Voorpoiten zyn
geel; maar de 5 paar ßompe hebben,
in tegendeel, de grondverwe van hetlyf,
en zyn meellal teder, zwartbefprenkeld.
Op de ringen van liet lyf is deze Rups
. raet körte, graanwe hairtjes dun beivas.
feo. Naa dat zy haare behoorlyke grootte
en ouderdom bereikt, en verder geen
voedzel mcer noodig heeft, kruipt zena
beoeden op dan grond. Hier verfchuilt
zy zieh of in de openingen van hetaardryk,
en boiiwc ald.iar esn onderaardich
vertrek ter veranderinge ; of blyft boven
op de aarde, en bereidtziqh, raet
eene uitneemende bchendiglieid , een
hnis van de darre bladeren; ald. 311.
veranderende, binnen 8 digen, in eene
Pop, die geelachtig-rood-bruin, en zeer
lilinkend is. Deze blyft den vvinterover
Iiggen, en de dairin verborgen Flindeikont
doorgians in Mai ter waereld.
Diszelfs Kop, die wat diep onder den
hals zit, is bruin van koleur, en heeft
van boven eene geelachtige vlak. Het
Foùrlyfii zeer hoog verheven, en van
vooren aan den hals met een hoogen
graamvachtig-witten rand, als met ee:i
kraag, vercierd. Op den rüg is de kolenr
van 't voorlyf donker-bruin, doch
ter wederzyde en vanonderen iszegeelachtig
wit, ald. J12. Het Achterlyf,
dat final toeloopt, is raet bleek-bruinaehrig
graauw vederftof begroeid, en
van boven, längs het midden, door de
geheele iengte, met donker-bruine vlakken
vercierd. De 4, vlengels zyn, aan
den buitenrand, cierlyk uitgefchnlpt, en
eertt met eene donicere, dajrna raet eene
heldere Hnie oratoogen. De grondverwe
der Bmcnvkugekn is bleek Okergeel,
en aan den voorilen en achterfen
rand met een breeden donker-bruinen
, ftreep veorzien. D Arars door den vleugel
laopt een paar heldere (ireepen. Da
. "kolear der endervlcugek is zwart-graauw
m valt na het lid toe in 't geelachtige.
De Pooten hebben hairige bovenfchenkels,
en eene oker-geele koleur; doch
de a achterlle paaren zyn met donker.
bruine vlakken vercierd, ald. 313.
(fonder-raps, zie Gras-rups, (de groote
hairige!)
Worm, (de,) van de groajße faort der
" J/, tot aan
zy«t
wattrnimpben, van het Etat
B L A D V V Y Z E R .
«yne vtravierhg, II. ¡yt. enz. Naa
de verlaaiing van het£/ , door hetwyfje
van de grootfle frort der Waternimphen
in 't water gelegd, is de mr m
met veel kleiner, dan een Varkens-luis,
enkonit 'er, ten aanzien der gelialte,
ook tamelyk wel mede overeen, Hy
vervelt ten minften 3 maalen. De grootfle
heeft de lengte van i | düim. De
koleur van de Worraen der grootfte foorte
van Wateniimphen is verfchillende ;
want zommige zyn heider-bruin, en hier
en daar met donkere vlakken en punten
getekend, e!d. 192. andere zyn eenkolcurig,
cn over het geheel zwartbruin.
Voor 't overige hebben alle die
Wormen eenerlei maakzel. Indien we
derhalven omtrent den zwart-bruinen
net noodige opmerken ; dan weeten wy
ook, hoe de gevlakte gefteld zy. Deze
/rorm nu is met een lamelyk grooten
Kop voorziec. Van vooren, boven de
ronde en fiompe bovenlip, ziet men een
paar tedere en körte Sprietjes. De hals
is het dunlle von alle de Jeden. Kortby
dezen is de Rüg, aan de zyden, met
2 (pits toeloopende Jappen bezet; waar
onder de vleugelfcheden een begin neemen,
die zieh over den rüg heen tot
aan de helft van 't lyf uiiflrekken. Het
achter lyf zo wel by het biwin,
als na achteien, fpits toe. De Staart,
of het achterfte lid is met 3 groote ,
fcherpe en harde fpirzen voorzien, van
welke de middelile boven ftaat, en tusfchen
die en de beide zyde-fpitzen -ziet
men nog 2 kleine. De 6 Pooten zyn
zo in grootte, als in getal der Icden
aan elkander gelyk. Gemeenlyk vertoonen
zieh dezelve bruiner gevlakt, eniets
helderer, dan 't Ijf; nademaal ze zo
dun zyn, dat 'er het licht gemaklyk
doorhcen kucne fchynen. Deizelver
»51
bovenfle lid is altous het dikfle; het
tweede is veel dunner; en het derde,
waaraan de voet zit, beiiaat uit 4 kleitie
leden, welker laatile met 2 tedere
haakjes voorzien is, die zo fpits zyn,
dat ze zieh overal aan können hechten,
ald. 193. Deze Wormen der
Watermmphen zyn van achteren met
geeneflosvederen, of roeivinnen om te
zweramen, voorzien; ook hebben ze
dergelyken niet aan de zyden van het
lyf; maar hebben tulTchen de fpitzen,
die aan het achterlle lid ftaan, eene
opemng, door welke zy het water intrekken,
en ook weder uieperfen können;
en, wanneer ze zieh van de eene
plaats na de andere willen begeeven,
dan dryven zy het ingezoogen water,
plotslyk, en met geweld, weder uit,
fchuivende zieh, door behulp van het
zelve, werwaarts zy willen, ald. 194
zy onthouden zieh in loopende en in
fiil ftaande Wateren, en zo welinflym
op den grond, als aan het gras en 't
ner De breed uiipuilende Oogen ver-
Itrekken ten bewyze, dat de Würm
zeer fcherp in 't water moet können
zien, ald. 197. Hy behoudt bettendig
zjne geftalte, veranderende in
niets, dan daarin, dat hy vleugeiicheden
irygt. Tot dat einde verlaat hy
zyn gewoon verblyf, het water, en
begeeft zieh, of in het aan den oever
liaande gras, of aan het veelvuldig uic
het water opgroejende riet, waaraan
«y zieh, met behulp van de icherpe
•Waauwen zyner pooten, vattzet. Dus
blyren zommigen een ganfchen dag,
anderen flechts een paar uuren, ftil en '
zonder eenige beweeging zitten, tot
dat naanilyk huone huid droog geworden
zy, ald. 198. AJsdan fpringt de
huid, op den rüg van 't voorlyf, of
= het