: 1-1
$
M í A L G E M E E N E
toe, een lialf langweipig, enoverdwars
flaande hoekv!akje ce zien, dac aan de
iiianneijcs fpicrwit, en aan de wyfjes
bleck okergeel is. De ovetige cieraadcii
dezer hovenvkugekn loopen meeflal
golvende overdwars; zyn deelsbrecder,
deels fraaller, cn vallen nuheiderei-,dan
donkcrer, nu graauwachcig, dan brainachtig
uic, alcL 166. De 6 Pooten
zyn okergeel, en de Sprieten vallen
jets bleekcr, cn de Zuiger is kort,«/;/.
167.
Rups, {de griene wit geßreepte^ mtt
een hlaauw en geel ßaartpunt, en
tuet Wim verbcve flippen, benevens
haare •oerandering tot in een Nachtz'Unäer
der eerfle Ciafe, I. 170. ecz.
De ''Eieren, waaruic zodanige Rupfen
voordiomeni. hebben eene ovaal ronde,
gladde gedaante, en eene fehoone geelochtig
groene koleur, ald. i j i . aanm.
Ilet hoofä dezer Rupß is rond en zeer
klein, l laare grondverwe is geelachtigji;
roen, met oncelbaare verheven Hippen
of kleine bultjes bezer. Van deneerften
ringafziecmen, ter vvederzyde, atamelyk
breede llreepen, ald. 171. waarvan
de bovenfte, die geheel wit is, tot in
het ftaarrpunt toe loopc, maar de onderfte,
die war geelachiig is, houdc by
den laatften ring op. Op beide de zyden
ziet men doiiker-geele en byna roode
lucbtgaten: de 'ö voorpooten zyn
donkei-'geel, de c5 iuikpooten daarcnregen
groen, die ieder met een zwart llipje
vercierd, en van onderen met donker
geelo haiitn begroeid zyn; en de a
aebterlíe Pooren of Najc'huivers zyn
niede groen. Teh tyde haarer veranderinge
wordt de Kop donker-graainv, de
grondverwe graauw-rood,en dezyillreepcn
nog wat liehccr graauw-rood, ald,
172, Dan maikt ze onder eenige te
zamen getrokken bladeren een grofj^/«-
zel, waarin ze zieh verbergt, en wordt
binnen 4 of 5 dagen eene Pop Deze
is aanvanglyk byna geheel witaehtig okergeel,
inzonderheid op de vleugelfeheden;
maar wordt vervolgem bruiner ,
en eindeiyk zwart-brüin. Naa 4 weeken
komt daaruit de Vlinder, aU. 173.
Deszelfs bovsnTletigels zo wel, als het
dikke Fomiyf, en de/fop, hebben van
bovcn cené zwartachtig-bruin graauwe
grondverwe. In ieder dezer hovenvkugekn
ziet raen overdwars 2 winkelhoekachtige
fireepen, tiiCIchen welke een
klein krcmloopünd ilreepje ftaat, als de
helft van een ringetje. Danzyn'ernog
2 andere fireepen of vlakken in deze
vieugelen, iets donkerer, dan de grondverwe.
De 2 Ondervkugels zyn, aan
den buitenraad, en na het''!id toe, wat
bruinaehtig, doch deze bruinigheid verdwynt
allengskeiis in het heldere, zo
dar ze in 't n-idden volkomen Oranjegeel
worden. Het Achterlyf is, van
bovcn in het midden , 00k donkergraainv
; maar 't heeft aan de zyden
heldere Okergeele vlakjes; en defcherpte
der zyden is met eenige kleine zwarte
cn Witte vlakjes zeer aardig-vercierd. De
flaart is uit zwart vederliof zamengeflcld,
zeer wel gelykende na dien van
een vogeltje. De knodsaartige Sprieten
zyn graanw van koleur; tild. 174..
de bovenfchenkels der 6 Pmten zyn mec
helder oker-gecl Itof bezet; en de O^gen
flikkeren met ein rood-bruinen glans,
C.U. 175.
Rups, (de groote graaiiwe,") met den
breeden zwart bezoomden, hlaawwachtig
graauwen ruggeflreep, en rooi-
'bruine, bairtge vläkken en punten,
bmevens baare •oertmdering tot in een
Nachtvlinder der tixesde Clasfe, III.
S5<S.
B L A D W Y Z E E.
356. er.z. en IV. 189. enz. Deze Rups
is, in de maanden van Mai en "Juny,
3tin de eikenhoomen te vinden, III. 356.
Haare grootrte lengte beioopt byna 2j
duitn. De blinkende zwarte Kop is rontl
van vorm. Het gtootile gedeelte van
het Lyf heeft eene aschgraauwe grondverwe;
en aan den bak ziet men, van
boven, een klein driekantig zwart vlakje.
Mrdden Over den rüg loopt, in de
lengte, een breede blaauwaehtig-graauweilreep.
Alle de ringen zyn met eene
foort van bruin-graauwachtige hairen
bezet; en de 8 paar Pmten hebben
eene oker- of roodachtig geele koleur,
357- Ten tyde haarer veranderinge
oijifpint ze zieh iii een hoek, met een
hardfchalig, glad, eivorniig weefzel ,
357. en wordt eene Pap, wier voorlle
deel zwart bruinrood, cn 't achtcrdeel,
met zyne ringen, fchoon blinkend geelrood
is, ald. 358. Uit deze koint de
meer bkekroode , dan kaneelbruins
Nachtvlinder voort, IV. 189. enz.
Deszelfs 4 vkugels hebben, benevens
het dikke horftßuk en de Kop, byna
doorgaande, eene roodaebtige kaneelbruine
koleur, die allengskens, naar
den iiiterflen rand toe, veel bleeker en
heldeier wordt, en na genoegin'troode
valt. De Oogen zyn zwarc, en de
Sprieten hairvormig. Het diiike Acbi
i r / y / h e e f t , tot aan het derde !id,eene
geraeene bruine koleur; en de overige
ieden zyn zeer digt met een lang wolachtig
ilof overftrooidy ald '90. Het
Mannetje ziet 'er, meeüal, iets kaneelbruiner
uit, dan het wyfje; de voeU
hoornen hebben een fteiken vederbaai'd;
iiet lyf is veel kleiner, en achter aan
hetzelve ziet men ook zulke wollenbosies
Ilof, als het wyfje heeft, Het wyij'e
legtlildnä, bykans naar eene Ton gelykende
, iangwerpig ronde witie i/eren,
die het raet een kleverig vochtvall
aan lymt, en raet vvollenflof overdekt,
ald, j 9.0. aanw.
Rups, {de groute zivarthairige,) zia
l^eüvraat.
Rups, idi kleine, hairige, z'jsarle ,roodgeßreepte,
en -mit gevlakte,) benevens
haare verandering tot in een Nacbtvlinder
der t'Meede Clasje, I. 304. coz.
Deze Rtips is op allerhande Öooftboonien
en allerleie foorten van IVtlgen in bet;
voorjaar en den zomer te vinden. Naa
verfeheide verandcringen van huidgeraakt
zy tot de grootte van omtrent een duini
lang, ald. 304. De grondverwe der
huid\s en met korce wolle, gelyk
een teder vilt, digt begroeid. Da
derde ring naad: den Kop is op den mg
met een rond knopje of bultje voorzlen,
waarop men doorgaans een paar kleine,
Witte, ook zomwylen roode vlakjes befpeiirt.
Van den kop af, tot aan den
laai.flen knop, loopt een breede kaijeelroodc
fireep midden over den rüg, en
ter vvederzyde cene rei wicte vlakjes.
Van onderen längs den buik is 'er van
gelyke cene kaneelroode linie, van dm'
Kop af tot am de Nafcbuivers:, gewogen.
De Ilals is wederzyds raet een rood
kiiopje voorzien, en de Pooten zynzwart.
Het Spitizel, w.iarmede zicli
deze Riips, by haare verandering,
omkleedt, is Iangwerpig rond, en geheel
doorzichtig , eenigzitis britinachrig wie
van koleur. De Pop is Zwarrachtig van
koleur, doch het achterdeel heeft ter
zyde eenige geelachiige flteepcn, inde
lengte gotoagen. Naa dat ze orntrent
3 wecken heeft gefegen, komt 'er de
Vlinder, reeds in Jtily yoi omtrentden
herfil uit te vooifchyn , aì4. 305, en
aanm, Deszelfs koleur is blinkend
wic^