y
J l l
H I ' S
I ill l ì
m j i i l
A L G E M - E E N E
bezet. De Pootea zyn raeje graauw,
even als het L y f , ald. 3-4. Ten tyde
. haarer veranderinge, bek'leeJt ze zieh
iiiet een teder wit Spinzd, waaria ze,
naa een paar dagen, de Rupfen-luiid afftrookt,
en zieh in eene blmkende zwartb
r u i n e P i / » , zonder llaartDunt, vertoont.
Als dir in den Herfft gefchiedt, dan blyfc
de Pop naauwlylis 3 weeken liggen ; anders
blyfc ze den geheelen winter over ,
en zo komt daaruic of in den herfll nog,
of eerfl: in het volgende voorjaar, de
Vlinder ter waereld. De Kof zo we!,
als het ganfche ¿ j / , en de 4 vltugds ,
hebben eene blinkende Okergeele grondverwe.
De Oogen en Sprieien zyn
zwart, en deze hairvormig. Op ieder
hovemku^el flaan 2 zwan-blaauwe ruitvormige
vlakken, de eene aan den voorflen,
en de andere omtrentaan denachterllen
rand. De PooSen zyn zeer gliullerend
zwart-blaaiiw , zouder hairige
bovenfehenkels, ald, 175.
Rups, ide groenaohfig gede^ met afgefch'Me
zwartt flreepjes, hsmvcns haare
veranderlng in een Nachtvl'mder
der tweede Clalfe, IV. 176. enz. Deze
Rups vindt men zelden by den dag
. buiten de aarde;. ze ligt dan gemeenlyk:
ganseh ftil in dezelve; komt 'er eeril
uit te voorithyn, naa dat de zon ondergegaan
is, en begeeft zieh dan op vericheide
planten, met welker bladen ze
zieh geneert. In het begin van den Herfll:
is ze nog klein, maar op het einde bykans
voKvaiTen. Den winter over verbergt
ze zieh in de aarde, en komt dan
in het volgende voorjaar in de fchenierin<'
te voorfchyn, tot dat ze. in eenen
Vlinder verändert, eld. 176. aanm. De
ringen van haar lyf hebben, over het
geheel, eene fchoone geele grondverwe,
die hier en daar eenigzins in 't groene
valt; maar de Kop en de 6 voorrt'eklaauivpooten
ren eei
fpitfe.
'er de
177.
zyn helder bruin. De
flaartklep, de 2 imfcbidvers of schttrpoaten,
en de 4 paar ftorape huikpoo •
ten fchynen raecr bleck oranje-geel te
zyn; 2ld. 17S. De Pop., waarin deze
Kups verändert, is donker-rood, en
fchoon van koleur, hebbendevan achte-
1 klein iiitiieekend puntje offlaart-
Naa verloop van 4 weeken komt
Vlinder uit te voorfchyn, ali.
D e grondverwe van deszelfs hovleugels,
en van het iorßßuk is niet
altoos eenerlei. By zommigen is
volllrekt donker-bruin, by anderen gansch
bleek of vaal; vallende zclfs wel eens
geheel in 't graauwe, Naar maate van
dir onderfcheid der grondverwe,zynook
de donkereen heldere dwarslinien, vlakn
in deze bovenvleugelen
van waar ze by zommi--
, by anderen in tegendecl'
lauwlyks zyn te merken,.
Ondcrvkugeb zyn fchoon
hebbende, naarden aehterongelyk
breeden zwarten
binnenkant, naar
•lyf,. fmai toeloopt ;
kcn en punte
verfchillende,
gen duidelyk
bleeker en n;
ald. 178.. De
oranje-geel
rand, een
ftreep
den k!
en da
d
n t v a n - t a c h i
.rop Voigt eene fmaller rand-bezooming,
van eene oracje-geele grondverwe.
De Sprieien. zyn dun en hairvormig,
ald. 179.
Rups, ißegroenachtig-graauuoen oranjegeel
gekoleurde,") benevens haare verandering
tot in een Nacbtvlinder der'
tweedeClaß, I. 423. enz. DeitRups
wordt indemaand®Äi, veekl,reedsvolwaffen
gevonden.. Haare greotlle lengte
zal iets nieer, dan duiin beloopen.
• De Kop is blinkend helder-bruin
van koleur, maar de !pek tuffchen de
vreetpunten wit-graauw, en van hier
loopen 2 körte zwarte flreepjes voordeu
- Kop,
B L A D W Y Z E R. € 4 1
Kop- opwaards. De /j«/s is wirachtig,
v,an boven met 2 zwarte flreepen, en
o p ieder zyde met drie punten voorzien,
old. 423. Alle de ringen of leden zyn
i-nec eene oranje-geele, groenachtige, en
helder-graauwe koleur vereierd. Middcn
over den Rüg loopt een dünne heido
r-graauvve flreep, die, nu breeder,
dan imaller, zieh uitürekt tot aan het
laatrtc lid, en ter wederzyde een donker-
^ g r a auw, of zwartachtig boordzcl heeft.
' Het achterfte l id, en de daaraan zittende
2 nafchuivers zyn groecachiig-graauw ,
en deze koleur hebben ook de 6 voorpooten,
maar de 8 huikpooten-i'jnhmmgeel.
ßy haare veranderinge begraaft
ze zieh onder- de aarde , niaakt eene
ruiine holligheid in den grond, krygende
aldaarj zonder cenig Spinzel temaaken,
de gedaante eener De r z e l -
ver koleur is helder roodachtig bruin, en
ze is met cen tamelyk groot (laaripunc
voorzien. Inde niaand' July komt 'er de
Vlinder uit voort. De grondverwe zyner
2 bovenvleugelen • cn van het Foar.
lyf is graauwachtig ; maar aan het 0»-
derhfen de Otidervleugelen is ze zwartachtig
graaiuv. In de bovenvleiigels is •
de boitenrand met een dnbbel uicgefchulpt
witaehtig boordzel bezoomd ; in den uiterften
hoek flaat eene heldere vlak , en
daarcp volgt een brnine dwarsftreep, die
aan- beide de kamen witaehtig is. In .het
middea dezer vleugelen zyn 2 vlakken,
waarvan de eene, naar het lid llaande,
r o n d , en de andere grooter, en van
gedaante is, als of ze van 2-kleine gefoi
meerd wäre, ä R 4:24, De boven-
¡(henkils der Pooten zyn met tedere hailen
hegroeid, en de onderfte met zwarte
v-laiiken vereierd. De Sprieien zyn aan
' t . a i a u c e i j e en Wyije hairvormig, ald,
4-f5-
Rups, (Je groene, op de Maluwe aazende^
met 7 paar fchuinje, geelacbtlg-
•aitte flreepen, cen rechten zyde-ßreep,
en [pits toeloopendin Kop , henevens
haare vcrandering im
Nachwlinder
der tweede Clasfe, III
161.enz. Deze
Rups wordt meellal,
in den Herfll,
volwalTen, op de •aiitt,
naluwe gevonm
den, hoewel ze
i f f j h i e n , ook nog
andere gewafle
:ot voedzel gebruike.
Zy verkrygt de lengte van ongeveer 3
duini, aid. 163. Aan de ondervlakte
valt zy in het grasgroene, en de %buik'
pooten hebben dezelfde koleur, waartegen
de (> klaauivpooten nicer bruin zyn.
D e huid is ce eenemaal met ontelbaare
kleine, verheven witte punijes bezet,
en als een teder Chagrynieer op 't gevoel,
ald. 164. De 7Ì&/; is groen en
fpiis. By haare verandering, verbleekt
Iiaare groene grondverwe ten eenemaal,
en de witte flreepen, die ter wederzyde
in het lange doorloopcn, verdwynen
insgelyks. Zy graaft in de aarde eene
ruime holte uit, die ze met haar fpinzel
bekleedt.. Naa 2 of 3 dagen verfchynt
ze in de gedaanto eener Pop, wier
voorfte dikke deel zwartachtig graauw is,
terwyl het achterfle eene rood-bruine
koleur heeft, cn de ßaartfpits geboogen
of gekroind itaat, aid. 105. Hit
- •• - • der Flinde-rs befíaat iti
:aiieeí r-oode vìak op de-
Tieike zieh, van de inover
de helft des vleugels -
/laK is aan het mannetje
. De buitenrand aller
:i-Iyk uiigerond, en aan
iioofd-kee.ek.
eene grooce
ondervkugels,
leding af, tot
uitftrekt..
en wyfje
vkugekn
Dcze
het uiterfie einde met eene witte bezoomiiig
voor;',ic-i, aeh'er wclke eene btui.
ne linie Ic- In den niiddelften en
breedftcn "ruinen dv/arsftieep der -i
bovenvleugelen is, naar den voorílen rand
S..3. toe,-.
l i - :
f
1 ;
i :