il'»:
I:
I
H
1 1
air
Ii;
i
Iii
s ; :
So A L G E Ri E E N E
wyfjes veel kleiner zyn, danbydeniannetjes.
De harde bovirrjkugeis z^n,
doorgaande, in hiinnen nn iieiderer,da!i
donkerer roodbminen grond, mec veele
cnregelmaatige geeiächcige wicce trekken,
vlakken en ptinten, van onderfclieide
grootte en vorm, bcfprenkeld,
a ' J . 164. Maar de voorlle lliiithoek,
milchen de 2 vieiigels, aan liet lialsfchiid
ftaande , iieefc nieeit altoos cene
Witte koleur. .De liompe Kop, die
vooräan fctioiF.ivormij; en fciierp van
rand is, heeft een lieidcren ztoiii, ter
wcderzyde van welken de beide fchit.
terende oogen te voorfchyn koraen. De
Bek is raet 2 of 3 reien te zainen gevoegde
vreetfpitzen voorzien, en achter
deze ilaat nog een kleiner paar. De
Sprieten ondericheiden zieh in a hoofddeelcn.
Het ucbteriyf, door de vleugels
niet bedebt, heeft, eveii als de
ganfche ondervlakte, eene geelächtig
witgraauvve ^ondverwe, van een dof
aansien, en is met eene zeer -tedere
wolachtige ftof van dezelfde koleur genoegzaam
digc beiirooid. Aan de ^zyden
is het overige deel van 't acbterlyf
meer geelächtig van koleur, en digrniet
blinkende en merkelyk langer pelshairen
be:et. De 6 Pooten bebben eene glanzige
donkere roodbruine koleur, ald.
165. 'Elke pocr is aan het voorlle lid,
'c welk met 2 klaauwen offpooreu Voorzien
is, vanonderen, allernaafl aan deze
2 ipooren, meteenenderdeni7^/i?r/^oö;*
bezet, ald. 165. mnm. De dünne en
doorzichtige Ondervkugels zyn , even
als by de .meelle andere foorten dezer
ClalTe, geflield. " De blinkende koleur
is echter zo geel niet, als aan den Scbro^
ter of bet vllegsnd Harf^ noch zo
graauw, als aan den Maikever, en de
.hoofdadeten zyn hoog oxaj^je- geel, ald.
166. Het Wyfj e zal zieh, onfeilbaaT:,
naa de paariiig, onder de aiirde begee.
ven, en 'er zyne Eieren in Icggen, ald.
157. welke redelyk groot, en grooEcr
zyn, dan een giertekorl, eenigzins
langwerpig rond, giad cn witgeel vcn
koleur, aan het eene einde iets flomper,
dan aan het andere, ald. aanm.
Uit deze Eieren zal d-in ook een U'orm
voorckomen, genoegzaam gclyk aan alle
andere Wormen dezer ClalTe, welke
zieh ruim 3 jaaren onder de aarde met
de vvortelen der plantgewallcn voeden ^
hierop zieh beOuIten in een, uit lym en aar^
• de, door hem zelv' toebereiden bal, cn
in eene Pop veränderen, en de daaruic
voortkoraende Jùver, fchoon hy reeds
in Jar.uary ofÄ-Ärwacy zyne volmaaktheid
bekomen mygthebben, zal in de
niaand Julj eerll: nit de aarde te voorfchyn
komen, ald. 167.
K.
•Kameel rups, Çde,) henevetis haare verßndering
tot in eeii Nachtvlinder der
TWEEDE Classe, I. 299. enz. Deze
benaming is genomen van de uiterlyke
gedaante der Rupfe., welke, 20 ten opzichte
van haaren dünnen en gekromden
hals, als uit hoofde van de 2 buken of
bochéis op den rüg, taraelyk vecI Over •
eenkomil; heeft inec de gedaante van een
Kameelf ald. 299. Anders zou-mcn
haar ook den naarn van Zadelrups kunnen
geeven, wegens de beide hoogten
van den rüg. De Eieren, waaruit deze
Rupfen voortkoraen, zyn klein, rond
en groen , ald. 300. Van den middelbaaren
onJerdom tot de verandering dezer
rupfe in eene Pop, verändert zy,
ren opzichte der gedaante en koleur ,
nergens anders in, dan dat ze grooter en
fchoe-
B L A D W Y Z E R. 81
fchooner werde. In haare volkoiren
grootte is zy is duim lang. De bovenvlakte
van den Kop is gansch plat,
bruin van koleur, en doOr middel van
eene fmalle heldere linie, die midden
door den broinen grond loopt, in 2
ovaale deelen verdeeld. De Hals is
zeer dun en biiigzaara; raaar het Voorlyf
wordt allengs dikker. Van den
Kop af tot aan den eerflen buk ziet
men van boven een bruinen ftreep, die
tegen de hoogte blaauwäcbtig eindigt.
Beneven dezen is 'er, op ieder zyde,
nog een blaauwüchtige ftreep, cn de
ondervlakte van het voorlyf is bruinächtig.
Roozenverwige llreepen loopen,
op de ringen, overdwars, fchuins
opwaaris. van den eenen tot aan den
anderen. De beide fcherp oploopende
Bülten zyn van vooren donker-roodbruin,
en de bovenranden met een roozenverwig
boordzel voorzien; hoewel
aau zoramige dezer rupfen de eerfle
buk van vooren eene bruine koleur, en
de volgende eene blaauwacbtig-graauwe
koleur heeft, ald. 301. en aanm. Aan
de 4 ringen, die op de buikpooten rusten,
Jiet men, ter wederzyde, de gewoone
Spiegelpunten. De Pooten zyn
bruin van koleur. De 2 laatfte ringen
zyn uitneeniend fchoon geelächtig-rood,
, en wederzyds met oranje-gtele vlakken
vercierd. Ten tyde haarer veranderinge
verlieft zy haare fchoone koleur, en
maakt in de afgevallen bladeren een wit
Spinne!, aid.'^oi. De Pop Wyft deri
Winter over liggen , en in de maand
Mai van 't volgende jaar komt eerll: de
blinder te voorfchyn. Het munnetje
en •aiyfje verfchillen alleen in de dikte
van het achterlyf, en de breedte der
SprieteHi De huitenrani •oan alle
v k t i ^ k n is cierlyk roná iiitgefchulpt,
en de halve rondjes aan den bovenvleu
»el zyn bruin, waar längs, inwendig
,°eene nog dotikerer-bruine linie
loopt. De grondverwe der Bovenvleuseien
is geelächtig-bruin, en vslt nadeii
voorllen rand in 't bruinächtig-graauw.
De grondverwe der Ondervleugek is
bleek-graauw, doch m den buitenrand
bruiner. De uiigefchulpte buitenrand
is bruiiMcht-ig-graauw, cn inwetidig met
cene donkere linie onigeeven. Het Acbterlyf
\s bruinächtig, maar de grondverwe
van het Foorlyf nog iets helderer.
Dit kat/le heeft, van boven op den rüg,
een helder-graauw, zwart en wit bezoonid
uitgehold Vierkant. De Sprieten zyn
geel-bruin, ald. 303. De Paorpooten
zyn donkerer of bruiner, dan de ovenge
a -paaren, wier koleur graatiwächnger
is, ald, 304.
Kmeleon, van dezen zegt men, dat hy
van de lucht leeve, zonder dat hem einig
voedzel wordt gegeeven, maar ook
eindelyk llerft, III. 151-
KamUlen rups, (de byzonder febeone,
groene,) met roode doornächttge fpitzcn,
bshoorende tot de tweede classb
der Na c h t v l i n der s. De /iop i s bleek •
groen van koleur, en heeft van vooren
een winkelhoek, die door eene witie
linie wordt geformeerd. De grondverwe
zo aan het lyf, als aan de 16 poo.
ten is fchoon groen. 'Over het midden
van den rüg loopt eene wltte linie, in
de lengte, en ieder lid is met eenige
doomachtige fpitzen bezet, behalve het
geen den hals uitmaakt. Bit gedeelte
heeft een paar bruinroode verheve vlakken,
en ter wederzyde Ilaat nog een
roodbruin punt in 't zelve. De fpitzen
der overige ringen zyn ook bruinrood,
ftaande paarswyze op byzoniäere geelachtige
hoogzels, te armen, en de
L