•''i
=5« A L G E M E E N E
biuin. De' voorile en buitenfte rand
der hovemkugelen is geboord met een
breeden flreep , wiens koleur uit het
roozeorood in het violet-blaauw vak.
Hieraan grenfl een helder roozen-rood
en uitgefchulpt ftreepje. Naa eene niet
Eeer breede olyfkoleurigetuflchenruimte,
loopt 'er eene roozen-roode linie wat
fchuins overdwais. De achterfte rand
van den bovenvleugel is wie bezoomd,
indiervoege, dat deze vvitte zoom aan 'c
lid beginne, allengskens fraaller worde,
en fpits toeloope. De Ondervleugelt
zyn aan den buitenilen en binnen-rand
met een final wii boordzel vercierd. De
eene helft, te weeten van het lid af tot
aan het midden, is zwart, en de andere
helft hoog roozen-rood. De 3 laatlle
leden van het Achttrlyf zyn geheel roozen
rood, gelyk ook de beide zydenvan
den huik; waaraan men echter een fmal
wit ftreepje, en voor aan, kort by het
voorlyf, een zwart vlakje ziet. Op den
Tug ftaat op ieder ring een langwerpig
rood ykkje. Het VsnrlyfK meerendeels
olyf groen, en over den rüg zeer cierlyk
met roozen-roode flreepen geborduurd.
Rondom de leden dervleugelen
ziet men witie wrongels of boordzels
van fyn vederilof, alä. 150. Deiöüi«*
Jchenkels der 6 Pooten zyn roodachtig,
maar de overige leden wit. De Kof is
vry groot. Hy heeft een paar groote,
groene, blinkende Oogen; roode baardfpitzen,
en witte knodsachtige Sprieten,
vpelke laatfJe by het marnetje en
wyfje even eens zyn. De Eieren,
door het Wyfje gelegd , zyn groen
van-koleor, langwerpig-rood vaa gedaante,
en tamelyk groot, aU.
Y .
Tsvogel, zo wordt een Vl'mder, uit eene
foort van Voornrupfen voortkomende
genoenid by de liefhebbers der Infeftcn,
uit hoofde van de koleuren, die hy met
dezen Vogel gemeen heeft, III. 175.
aanm. en IV. 171.
Z .
ZaagiiUegen, zo noemt REAUMUR (Beel
6.Mem. 3.J alle Wespen, mtßaßerdre/
yê« voortkomende, II. 481.
Zadel-TUps, zie Kameel-rnps.
Zandkrabbe, noeroen de Dßntzigers een
zeker foort van garnaalen, welke niec
deugt ora te eeten, maar alleen gevangen
wordt, om den Vifcheren tot een
aas te dienen, III. 313.
Zee-garnaal, of Krabie, hefchrjving
van deze, III. 310. enz. Ainà^Zeegarnaal
zyn flechts 10 Pooten te teilen,
als men de kleine ilaartpootjes uitzsndert,
en aan den ßaart heeft ze bykans
rodanigc vlotfchubben, als de Kreeften.
TuiTchen de 2 hairachtige lange Sprieten,
heeft ze nog 3 paar körte; dezelve
(laan voor de oogen ; ieder paar is
van eene andere gedaante, en een paar
heeft zyn oorfprong van den bek. De
2 voorfte Fangklaauvien zyn dik, welke
haar in plaats van Schaaren dienen.
Op deze volgen ter wederzyde 2 zeer
dünne en tedere Pooten, De voorflen
dier pooten leggen gemeenlyk over de
vangklaauwen kort aan het lyf, en Keeken
tot onder den Kop vooiuit. De 2
volgende paaren zyn dikker en langer,
en hebben hunne inleding ook nog onder
het lyf. Elk dezer 8 pooten is vooraan
met een enkelen, tederen, en fpit-
, zia
ß L A D W Y Z E U .
Zeil lilaaiiw voorzien, öW. 311. Tot
zo verre als deze pooten zieh uiidreklicn,
gaat ook het Voorlyf dezer Garuaal,
invoege dat de daarOp volgende,
naar gerade, dikke ßaart, die allengskens
in dikte afneemt, en uit 6 leden be-
Ibat, het langte deel der Garnaal uitmaake.
In dezen ßaart zit het nieefie
vicesch. Onder den Haart zitten nog 5
paar vedmpooten, welke geene klaauwen
hebben, en allengskens in lengte
afneeraen, geiyk de leden van den ftaart
in dikte doen. Aan 't einde van den
fiaart ziet men, ter wederzyde, <2 fraall
e , lange en llyve Vlotfchubben, welke
met körte hairen orazoonid zyn; doch
tulTchen deze vlotfchubben is eene ityve,
en evenlango fpits, ald. 312. Deze
Garnaal heeft eene graauwe endoorzich-
(ige Agaat-koleur, ald. 311. Anders
heeft KLEIN nog fweeerleh Ganaalen
befchreeven , die zieh in de Ooflzeeomhouden.
De eene noemt hy de btuine,
en de andere de aschgraautse Garnaal.
De eerße valt ook welin 't roodachtige,
en is zelden boven de 3 duimen lang.
De Dantzigcrs noemen ze Cruienie,
en de Hollanders Garnaalen. Het cerile
paar van derzelver pooten is kort en
enkelvoudig; het daarop volgende heeft
eene foort van fchaare: het derde paar
is 't langile en fchaarvormig ; de overige
3^ paaren loopen ten einde in enkelvoudige
fteekels of klaauwen. Van vooren
by de Oogen dezer Garnaale (leekt een
takkige hoorn uit ; ook ziet men 'er 2
bladvormige beweegelyke dtelen, zo als
'er mede aan den Haart zitten; en benevens
deze zyn 'er insgelyks nog + Sprie.
ten, ald. 312. naamiyk twee die lang
en dun, niitsgaders twee die korter, en
in het midden in 3 deelen verdeeld zyn.
De tmeede Garnaal is geheel asch
K
graauw; .bjlf doorzichiig en blinkend,
maar kleiner, dan de voorige, dewyl ze
naaiiwlyks de lengte van 1 duimon be-
• reikt. Zy is met geen takkigen hoorn
voorzien, maar heefi, in deszelfspiaats,
voor de oogen, a langwerpig ronde,
met eene fchaale bedekte uitlleckzels,
welke in 4 körte l-crlldhairen eindiger.
Daarenboven draagt zc nog 2 lange
Sprieten, en bezit even zo veele blad-
, vormige foydende deelen, ald. 313.
Zeelreeften, zie Hummers.
Zee-polypen, {de,) belhan, volgens het
vroeger eonpaarig getuigcnrs van alle
Natuurkuiidigcn, in Mannajes en PVyf
ps, die te zamen paaren en Eieren leggen.
En uit het bericht van JOHN ELLis,
weet men nu met zekerhciJ, dat
ác Zeepolypen, fchoon in geftalte van
de Polypen der zoete wateiert onderfelieiden,
nogtsns op even dezeljde ivyz
e , als dezen gevoed worden, tocneemcn
en zieh vermeerderen , Iii. 380,
aanm.
Zee ßer, (Je,") zou met recht een Polyp
genoerad mögen worden. • Dit (fchepzel
toch bedient zieh van zyne veelvuldige
pooten of armen, welke rondom den
niond flaan, om zyncn buit te bemächtigen
, en vali te bouree. En JÜSSIEU
en GUETTARD hebben, volgens het bericht
van .de REAUMUR , waai-genomen,
dat ook de Zeefterren uit enkele flukken
weder volkomen worden, III. 383.
Ztiiuw- of Pecs 'Xorm. Deze worm is,
volgens KAUMPFERS bericht, wit van koleur,
een voet lang, zomwylen ook eene
Elle, en nog langer, daarby teder,
rond, en niet dikker, dan eene dikke
viool-ihaar. Hy vertoont zieh inzonderheid
in den zomer, en, hoe warmer
deze zy, hoe meer hy voonkome. Hy
^ verk
-