i t '
!- 1
I i
- '..•"'-l'î
Ii 1 -
i h Ä S Ä i : Í
§1
i ^ î '
A L G E M E E N E
vergezeld gaat. De ganfche buid is
doorgaande met verheven zvvarce puntjes
vercierd, die alle met tedere en körte
hairtjes begroeid zyn. De 3 paar voorpoaten
zyn bruin van koleur, en zitten
onde^ de 3 eerile leden. Het zevende
lid ruft op een paar ftompe; ató 484.
en het aller laatfte lid heeft de zo gernamde
Najchuivers, Deze ßomife
Pooten zyn zo groen van koleur, als de
huid, en desgelyks teder zwart befprenkeid.
Wanneer de tyd der veranderinge
nadert, verlieft deze Rups haare fchoone
groene koleur, en wordt ganschlyk
rood-bruin, bebalve op de geele zydevlakken,
welke niet zo rood worden,
ald. 485. en aanm. Kortdaarnakruipt
ze na beneden onder de dorre ftmikjes,
of verbergt zieh wel in de lofle aarde.
~Zy omwindt zieh met een weinig Spinxel,
en verändert binnen 2 dagen in
eene helder-bruine blinkende Pop, die
eindelyk gansch ^ donker-bruin wordt.
O p z?n hoogft verloopen 18 dagen, of
de Vlinäer komt te voorfehyn, aU.
485. en aanm. De grondverwe van
dezen is geraeenlyk btainachtig-witgraauw.
Alle 4 de Vleugds zyn, aan
den buitenrand, cierlyk en evenredig
uirgefchulpt. Aan den voorften rand der
bovenvleügels ziet raen 4 donker-bruine
vlakken van onderfcheide grootte en gedaante:
door den donkeren ftreep, kort
aan den rand, loopt eene fnialle, heldere
kronkellinie, waaraan eenige zwarte
punten fiaan, welker getal doorgaanszeven
is. Daar deze donkere ftreep in den
helderen grond verdwynt, befpeurdmen
viederom eene zaagswyze, zeer bleeke
dwarsliniej terwyl de overige grond met
veele bleeke dwarsftreepen en puntjes
belprenkeld is. In de Ondervleugßls
s e t men zulke liniea niet, als in de bovenvleugelen
; hoewel ook de buitenrand
bruinaehtig bezoomd, en met zwartbroine
puntjes of ftreepjes getekend zy.
Het Lyf heeft eene dergelyke bminachiig
helder-graauwe koleur, gelyk de
Vlengels. De Oogen zyn byna gansch
Wit. De Sprietm hebben, in beiderlei
f;flacht, eene geelaehiige koleur. De
uiger is tamelyk lang. De Pootm
hebben geene al te hairige bovenfchenkels,
en zyn voor 't overige van gedaaot
e , gelyk die van alle Nachtvlinders',
ald. 486.
Spanrups, (jlt Heek-groene, opde Malaiveof
Winur-rmze aazemie,') henevem
haare verandering tot in een Nachi-
-vlinder der derde Claife, I. 481. enz.
•Deze Rups heeft, in alle trappen des
ouderdonis, eenerleie koleur en geftalte.
D e grootfte lengte zal ongeveer a duini
beloopen. De Kop is, gelyk het ganrfehe
Lyf, bleek-groen. leder ring is
•met eenige witte puntjes, en van onde^
ren ter zyde met een zwart punrje voorzien.
De 3 paar fpitze Voorpooten zyn
geel ; waar regen de 2 paar ykhterpooten
de groene koleur van 't lyf hebben.
Uit dezelve ontftaat eene kleine, donkerbruine
en blinkende Pop, welke 2 körte
ftaartpunten heeft, ald. 481. Naa
verloop van 3 weeken korat daaruit de
FUnder te voorfchyn. Deszelfs ganfche
Lyf is helder geelachtig bruin, zo als
ook de Kop en de tedere hairachtige
Sprieten zyn. De Oogen zyn bruin,en
de opgerolde Zuiger is lang. De buitenrand
van alle de 4 Vkugelen is doorgaande
zeer cierlyk uitgefchulpt, en
geel-bruin bezoomd. Hierop volgt binnenwaarts
eene witte, fmalle, zaagswyze
linie, die eene andere dergelyke tegen
over zieh heeft, en wel indiervoeg
e , dat de beide fpitzen tegen elkander
ko-
B L A D W Y Z E R . m
komen; terwyl de ruimte tulTchen deze
linien roodachtig-bruin gevuld is. De
koleur der Pooten helder-bruin, ald.
482.
Spanrups, (^dedikke, hyzonäer jchoone^
met 2 na wilde Geiten-hoornen gelykendc
haaken, en andere Pinnen op den
rüg, henevem haare verandering 10c
in een Nachtvlinder der derde Clafje,
I. 504. enz. Deze wordt, in de maand
Jmy, aan den Spaanjcbea Flierhoom
anders Lilat of Syxinga genaamd, gevonden.
Haare volkomen lengte beloopt
iets meer, dan een duim. Het Lyf is
van achteren tamelyk dik; en de eenigzins
kleine Kop heeft eene blinkende bruine
koleur. De hovenvlakte van den Rüg
is, ongeveer tot aan den zesden ring ,
hoog oranje-geel; en van die zelfde koleur
zyn ook de 2 groorfte plnnendie
na vooren op- den rüg ncvens elkander
ftaan. Het overige gedeelte van 't lyf
heeft, ineerendeels, eene uit graauwen
roozen-koleur vermengde grondverwe.,
Op de 2 grootlle oranje-geele pinnen
volgt een paar verheven witte knoppen
en alsdan ziet men 2 groote achcerwaarts
gekromde haaken, die naby elkanderftaan,
oranje-geel van koleur zyn, enuit
hoofde van- 't fatfoen by de hoornen
van Geitenbokken vergeleeken mögen
worden, fchoon ze op verre na zo hard
niet, en op 't gevoel veeleer gansch
week zyn, ald. 505. Achter deze ftaan
weder 2 witte knoppen. De omler'ulakte
van bei lyf is meeftal bruin, als mede
de 3 paar fpitze Voorpioten; maar
de 4 achterfte ftompe zyn iets helderer ,-
en de puntig toeloopende fiaartkhp is
donker geftrcept.. By de verandering
omfpint ze zieh met een langwerpig ,
wydluftig en zeer teder net, en daarin
Ugt ze tweevoutlig te zameii gektomd ^
zo dat de Kop na boven ftaat. Naa 4
dagen verändert ze in eene Pop, welke
zeer dik, van vooren ftoinp is, en van
achteren Ipits toeloopt. Fiet fpitze deel
is van achteten graauvv, en heeft cerwederzyde
een zvvarten ftreep, ald. ¡06.
Drie weeken daarna korat'er de FUnder
uit voort. Het grootfte gedeelte der
Fleugelen, is eenigzins bleek olyf groen;
doch hunne overige deraaden beftaan
in de oranje-geele vlakken in de hoeken
der Bovenvleagelen, de bleeke roozenroode
vlakken en ilreepen, en de bruine
linien en punten in alle 4 de vleugelen.
De Sprieten zyn eenigzins vezelig.
De Eieren zyn bleek-geel enplatrond,
ald. 507.
Spanrups, (de dikke gra^,-groene en witgeßreepte,')
henevens haare verandS'
ring in een Nachtvlinder der tweede
Clasfe, I. 487. enz. Deze voedt zieh
met alle kool- en moeskruiden. De
Eieren, waaruit deze foort van rupfen
voortkomen,- zyn wel eenigzins geelachtig
groen ; maar , eigenlyk gefproken,
meer wit, dan groen. Zy [blinken,
en hebben eene halfronde verwulfde
gedaante,- welke van onderen, daar
ze vaft zitten, plat gedrukt is. Van bo^
ven in her midden hebben ze een klein
knopje, waarin veele voorentjes en ribbetjes,
die overdwars teder ingekor^'en
zyn, te zamenloopen. De groene koleur
is dezen Rupfen eigen van haare
geboorte af aan,, en zy behouden dezelve
tot aan-den tyd haarer veranderinge,
zo noehtans dat de eene alcoos groener
i s , dan de andere; want zoramige zyn
meer graauw en bruinaehtig, dan groen
ald. 487. en aanm. Zy groejen zeldeii
langer, dan i j duim. De Kop dezer
rupfe is zeer klein, geelachtig-groen van
koleur, en heeft ter wederzyde een
zwar: