i í ' i
í i
i 8 5 A L G E M E E N E
e n het acbterlyf, dat de baik is. De
Rlametjesz'jn aati hun rank eo dunachterl
y f , zeer licht van de U-^yfjes te ondeufcheiden,"
doch de mannelyke Spinnen
krygt men niet zo veel te zion ais da
vroinvelyke, IV. aamn. A'an liet
eiflde van haar Spinzel rervaardigen
zy nog eene kleine Celle , waarin ze
zicii, by den nachc of windig weer, of
ais het regent, begeeven. Daarentegen
zyn 'er ook onder de Spinnen, die een
radvonnig net maaken, eenige foorcen,
die alleen by ni<;hr in het zelve zitten,
en op haaren roof loeren; raaar zieh by
den dag in haare Gellen begeeven. Zelts
heeft men eene foort van kruisfpinnen,
die, buicen haar net, van boven, onder
een verdek, ecn hinderlaag bouwen ,
waarin ze zitten te loeren op de Muggen,
die het ongeluk hebben, van in
haar net te vallen, IV. 193 amm. ßyn
a d e meelle Spinnen hebben, van haar
ultkomen uit het Ei af, tot op haare
volkomen en ter voortplantinge van haar
geflacht verelschte grootte, een tyd van
meer dan ecn jaar noodig. Alle bekende
foorten van Spinnen tceien haar geflac'it
door Eieren voort. Deze Eieren der
meelle foorten van Spinnen zyn kogelr
o n d ; hebben meer eene weeke doorzichtige
hui.1, dan eene harde fchaal;
en de koleur is, naar de onderfcheidene
foorten, verfchillend: eenige zyn vuk;
andere geel, weer andere groenachtig,
roodachtig, helderblaauwachtig, enook
nog wel anders gekoleurd. Van eenige
Spinnen worden de Eieren reeds in *t
begin van 't voorjaar, van anderen nog
voor het einde van 't zelve, en wederom
van anderen in den zomer, of in den
herill gelegd. Uit de eerfte komen de
ionge Spinnen, gemeenlyk, nog in dat
j a a r , waarin de Kieren gelegd zyn, in
de zoraerraaanden te voorfchyn; doch
de la:it(le blyven meerendeels den winter
door liggen, en de daaiiii zynde jonge
Spinnen worden eeril in het volgende
voorjaar gebooren. De Spinnen vervellen
raenigraaal, eer zy haare volle grootte
bereikt hebben, ald. 194, aanm.
leggende, van alle haare uitwendige
deelen, de geheele liuld af, waarvan
zelfs de hoornagtige vangtangen niet uitgezonderd
zyn. En haare koleur is,naa
de afgelegde vervelüng, niet altyd zo,
als voor dezelve; dikwyls oiidergaat zy
zeer veel verandering, ald. 19=?. aanm.
Spinnen, (clalTjn der zie Clnff'sn der
Spinnen, en Claßen der Lamlipinnen.
Spintießeenen , geeft men dien na^ni, oin
dat men 'er afdrukzels van Spinnen op
meende te vinden, III. 515. Ook lieeft
hunne gelbke e enige overeenkoniit met
die der Spinnen, als 'er de kop en pooten
afgetrokken zyn. WALLSRI'JS noenit
ze Aßroitas, en zegt, dat mea die foorc
van lieenen Spin'ießeemn noemt, om
dat ze met hunne fterren, even als da
Spinnen op den biiik, vlakkig zyn. Ze
worden ook Arachnites of Arachneoütbi
genoemd, en zyn werklyk fteenen.
Eenvoudige menfchen gelooven, dat
dezelve ontftaan, uit het opQuiren eener
Kruisfpinne, die men 7 jaaren lang bewaart;
en meenen, dat die nuttig en
diendig zouden zyn tegen hetzogenaanide
vergif der Spinnen, IV, '¿oo. 20i.
Sprieten, de Heer Dr. Sulzer is van gedachten,
dat mogelyk de Sprieten of
zo genoemde Voelhoornm, het zelfde
by de Infeclen verrichten, het geen anders
de Ooren by andere fchepzelen
doen; en dus de Ooren of gehoortuigen
dezer fchepzelen zyn; verinits hy
vermoedt, dat derzelver innerlyke gefteltenis
wel ligt overeenkomen mögt
met
L A D W Y Z E R.
iret de j:efleltenis der werktuigen des
gehcors by anderen, I. 466. aanm.
Voor *t overige fchynen deze Sprieten
den Vlinderen ook van veel dienll te
zyn, om htm lichaam in het vliegen in
evenwicht te houden, ald. aanm.
Springkl'aan, volgens FÍBISCH heeft de
Hocgd. naam Heujchrcck (of Springkb
a a n h y á e Holländers,^ zyn ooriprong
van het woord Heu (Hoai) en van
Schrecken, dat voor dezen zo veel als
¡chrydtn, Jpringen, huppelen, enz.
beduidde, II. 25,5. Doch de Latynfche
ma.m Lccufla, beduidt, volgensde
mecning van zoinmigen, zo veel als
eene verzengde plaats, doordien de
Springkhaanen de landen en velden ,
daar ze komen, dermaate kaal vreeten,
dat ze 'er uitzien, als of ze afgebrand
waren: en anderen willen den oorfprong
dezes naams afleiden van loi¡uendo,praa-
, ten of bahMen. De naani van Springkhaan,
zegt de Scbryver van het Kort
hegrip van de hiflorie der ¡nfeíten ,pag.
87. komt van het woord fpringen gelyk
dezelve in het Franscb, om die zelve
reden, ook Sauterelle heeten , van
Sauter, en in het Itahaansch Sahorella,
van het Latyn/cbe woord Saltare,
welk ivsgelyks danfen , fpringen
betekent, ald. 254. aanm.
Springkbaan, ibejchryiing van een huitengcmeen
fchomen ,) II. 303. enz.
Deszelfs lengte beloopt ruira '2 dulmen.
Hy is zeer fchoon, blinkend, karniynen
koraal-rood van koleur. ^an den
Kop heeft hy ecn byzonder opgeworpc
n kruinflepje, aan 't welke de beide
niet zeer Isnge Sprieten zitten. De daar
achter ftaande blinkende Oogen zyn ovaalrond,
ald. 303. en verhevcn. Vanvooren
op den hals is eene groóte, londe
verhooging, en het overig gedeelte van
den hals, niitsgaders het lahfchild of
de kraag is n:et veele groote en kleine
knopjes, nevens vericheide ingednikte
punten, zeer cierljk bczet. Ee koleur
van 't halsfchild en van den hals is niet
zo helder rood, als die van den Kop ,
waar tegen zy met een fchocnen karmyn
glans pronken. De vkugeldekzek
zyn weder donkerer, en de verheven
äderen, die 'er over heen loopen, fchynen
uit louter blinkende punten zainengelleld
te wezen. Het achterlyfis ook
donkerer van koleur, dan de K o p ; en
het voorlyf fchynt met den Kop eene
evcngelyke helder-roode koleur te hebben.
De 6 Pooten hebben, insgelyks,
eene fchoon-roode koleur, hoewel de
bovenfchenkels iets donkerer zyn, dan
de overige leden. Het knie-lid aan de
ipringpooten is zwart, en het daarop
volgende dünne, langelid, aan't einde,
by het gewticht van denvoet, heeft een
zwarten zoora; waar ter piaatze ook
eenige ftekelfpitzen gezien worden,doch
welke niet zeer lang zyn , ald. 304.
Springkhaan, {beßhryving van eingrceter,
doch niet volvcaß'en,) II. 305,
enz. Deszelfs Kop gelykt niet alleen lia
een Paardenkop, niaar het gebit komt
ook tamelyk overeen met eene Muilkorf:
ook heeft de hoog gekromde bals veele
overeenkomil met den maanenhals van
een paard. De achterkant der langlle
en dünne deelen van de 2 [fringpooteti
is met 2 reien grove fpitzen bezet, en
de breede en dikke hevenfchenkels dezcr
Pooten vindt men, zo wel van boven,
als van onderen, met breede uitgeholde
fpitzen voorzien. De overige 2 paar
pooten zyn veel körtet en dunner. Het
achterlyf is • voorv.'aarts redelyk dik ,
maarlooptna ogteren, allengskensdunner
a f , e n heeft eene körte legpyp. Uebalsi-a