
?6 B E S C H R Y V I N G V A K D E
fitten van een vervaerlyke grootte. Om de feldfaemheids wil
liet ik myn Onderkoopman, van ’s gelyken myn beide MfijUn*
ten, wederom roepen», om defelve meedeite befien. Wy bevonden
hem een lang lyf, met een fpitfe kop te hebben; voor aen
breeder van /y/als achter, doch niet rond, gelyk de meefte
foort van Spinnen. Desfel vennoot?« waren fo groot als menfchen
vingers, en tien in ’t getal; ruig, en fo dik als een Mans pink.
Deefe Spin noemen de Hogers Ananfee. Sy gelooven dat
de eerfle menfchen van den felven gemaekt zyn; en niet tegen-
ftaende eenige door ommegang met de Blanken anders geleerd,
hebben, fo fijn’er echter niet weinig, dieby dat Geloof bly-
ven , en welke vsaen haer tjiet uit ’t hoofd is te praten. Dit
is voorwaer noch dzgrootfte flegtigheid en onnofelheid, welkeik
in de Negers befpeurd heb; en die ik UE. ook nocheens hebf
befchreeven.
Neem deefen Brief voor een toegift van de Goud-Kud, alfo-
U E. niet meerder te verwagten hebt. Syt voor het overige,
verfeekerd, dat ik altoos bevonden fal werden, te y veren om;
de Eer,. van te mogen zyn, Myn Heer, &c.
Einde des Zeventienden Brief s.
P. S. Dat men my foude befchuldige vaa onwaerhedeh
te hebben gefchreevendaer voor ben noyt bedugt geweeft,
altans niet in wefentlyke faken, en die.vaneenig gewigtzyn;
geringe dingen de verandering onderworpen zynde, fou het
fomtydswelfchynen, want info een geval kan Yhet eenejaet
dus, en het ander weeder fo fyn, ja felf kan het door lang-
heyt van tyd wel fodanig veranderen dat het na zyn eerfte begin-
fel byna niet meer en gelykt. Gy fult Leefer milfchien vragen
wat ik hier meede wil feggen? luyfterttoe, en gy fult het in’t
vervolg horen, fo veel als ’er menfchen gevonden worden die
alles wat hen van vreemde Landen werd verhaeld, geloven,
fo zynder in teegendeel ook die alles in twyffel trekken;
waerlyk eenfeer grote miflag in beyde. Dat ’er verfcheide faken
en vreemdigheeden in dit myn Boek voorkomen dewelke
een fterk geloof vefeilTchen, wil ik niet teegenfpreeken; macr
G U I N E S E G O U D-K U S T . 97
dat men aen het geval met den Oliphant in deTuyn van d El-
mina twyffeld, en kan ik niet wel begrypen, want met daer
van de waerheid af te gaen, foud ik immers myn gehele befchry-
vingverdagtmaken; reeden waerom, om dathetfelve niet in’t
verborge of ver van de hand gefchiet is, nemaer- van naby, en
om fo te feggen, in’t gefigt van de geheele weereld, en waar van
opheeden noghonderde getuigen leeven, die myn, fo ik on-
waerheid gefchreeven had, fouden konnen overtuigen, en leu-
genftraften| maer waeragtig, fo wel als een jegelyk door een
goed en quaed gerugte moet wandelen, fo is een Schryver ook
onderheevig het oordeel van wyfen endwafen.Datikhetvoor-
fehreeven hier aenhael, heeft fijn Reeden, omdat eens jemand
in myn tegenwoordigheid, en van wien ik niet gekend was, fijne
verwondering en ongelove breedfprakig, en fo hem dagt, de
onmogelijkheid van dit geval, toonde; dog ten laetften ontdekt
zynde, deed ik hem haeft van toon veranderen, en andere gedag-
tenkrygen. Het was feker myn geluk dat ik daar tegenwoordig
was, want anders had dien Heer, en meer andere met hem, altoos
in die dwaling bly ven fteeken; en fo fal het veelligt met andere
faken , en die tot myn kennis niet en komen, meer gaan,
dog ik fal daar in als andere Schry vers geduld moeten neemen,
en hopen dat zy te zyner tyd verligt, en van de waerheid o-
vertuigd fullen werden.
II. Deel. N BE