
deele, en nog veel minder dat hy daar uyt een gevolg fou-
de willen trekken , als o f myn levenswandel op gelyke
leeft gefchoeyt was. Hier in zoude zig een ieder bedrogen
vinden, want de geene met wien ik de eer heb om mede te
verkeer en en brieven te verwiflelen, zyn niet onkundig, dat
myn ftijl (ig altoos meer na R a t lie r ie als Tedanterïe ( om
ook eens baftardtaal te gebruyken) heeft gevoegt ï ookkan
ik niet fien,dat’er eenige wanhebbelykheid in opgefloten
is;want’k en laat my noyt 'm R a illerie uyt,als in’t verhandelen
van fodanige faken, welke niet fin9eers en behelfen,
endieshalvenhoopik , dat my dit kleine vermaak niet fal
benijd werden, maar dat een ieder regtfinnig Leefer toe fal
ftaan, dat ik , d ie ’er niet anders van en heb, myfelven
wel eenige plaifier mag aandoen; de fodanigefullenmy
feekerlijk t’hunwaards verpligten ; dog de geene welke
het altoos op de oude, en wel te regt ftyve deftigheid willen
hebben, mogen*t gefeyde overflaan, o f ook wel denken,
dat ik voor haar niet heb gelchreven.
Dat ik doorgaans de kortheid, fo veel mogelijk was, heb
betragt, meen ik dat overbodigblykenfal, wantander-
findshad ik dit Boek nog wel op de helft konnen vergroen,
met nog van eenige kleinigheden te gewagen, o f het reeds
befchrevene wat meerder uyt te breiden. Dog hier om-
. trent eens anders oordeel na het myne buygende, kan ik
niet fienof fulks fouden Leefer verveelen, want als iemand
te lang op een ftukftaat, fo fal hy in plaats vanfoetigheidt
een walging veroorfaken.
Heb ik ook de regelen tot liet Boek-fchryven vereift,
met wel in agt genomen , de Leefer gelieve te weeien,
dat deefe befigheid aan my geheel oneigen i s ; want ik
hebbe; ondervonden . dat het een groot onderfcheid i s ,
een Boek te leefen ofte fchryven; ’r is mijn eerftevrugt,
•en na alle gedagten fal het ook de laatfte zyn , en mede het
laatfte
V O O R R E D E N .
laatfte dat ik tot dit voorberigt (om het na evenmatigheid
van het Werk niet grooter te maken) zal zeggen, als en.
kelijknog, dat ik den Leefer een volkomen vergenoeging
toewenfche, en verzoeke deezen mijnen arbeyd in dank
te ontfangen. Waar mede ik my verpligt zal vinden om
te zijn en blijven haar
Toegeneigde Dienaar,
W I L L E M B O SM A N .
# * # M I S S I V E