
'joö BËSCHRYVÏNG VAN BÊ
maar niét dat men der van fpteekt, mogen veelen; even als
het Menifte Susje, dat in een floep gecarrefleert wierd,en
teegens haar Lief, vraagsgewys fei, wit /ouden de Godloofen
niet wel /eggen? meenende daar meede de geen die fo fchyn-
heylig niet en leefde als ly , alsfe ons eens mdusdanigenftaat
vonden; dog ditin Parenthefis, en weederbeginnendedaer
we het fo even gelaten hebben, fofeg iklaatfemy eensaan-
tonen waerinik mynte buytcnheb gegaan, enwatuytdriik-
kjnge ik gebruyke die men ingêwydeSchryvers, ikgefwyge
felf de H:Schriftuur niet en fou vinden, weeten fy wel dat
het bnderfcheyd maer eenlyk en alleen beftaet dat het van
gefeyde Schry vers zeedig, en Van my boenende werd verhandeld,
en geen wonder, want fo wel als de gevallen die
men verhaald verfcheyden zijn, fo zyn ook de uytdrukkin-
ge en maniere van verhandeling Verfcheyden, dog dat en
belet egter niet dat de woorden fowel van den een als ander
defelfde beteekenis hebben ;maar waar op hébbenfe hetfógeladen,
laat ons dat eens gaan befien, is hetoverpaginai8d
daar ik van deHoornbeettenfpreek, isdatfovuyl, ikmeen
het felve jegenwöordig wel zo gemeen en bekend by ons te
weefen, dat nog PaapfeKlop, of Geufe Quéfcl niet onwetende
van het felve fijn, of is het mifichienoverde volgende
pagina, fo gefchied het maar van de Vrouwtjes , die ik
eenigfinds fchijn verdagt te houden datfe haar Mannen een
quaden part fpeelen, maar myn alderlieffte harten, die der
geenfchuld toe heeft behoeft het fig immers niet aan te trekken,
en de geenedièmede haar beft doen om het grootegild
te vermeerderen, en ken ik dog niet, en genomen daar waren
der al eenigeaan myn bekend, fo en behoeven delelve dog
voor my niet bedugt te zyn, als wel weetende hoe ver men
die fwakke vaatjes te gemoet, of te hulp moet komen; heeft
men het ook op het Regtsgeding van den eerwaarden ouden
Raad voorfien, dat is immers fo men hier fegt genoeg bewimpeld,
en ik meene dat het hier voor de Regtbanke fom-
wyle nog vry naakter en klaarder werd verhandeld, delif-
tigheydder Swarte Vrouwen, waarvan ij>4emp5 gefpro-
ken word, kan ik ook niet fien dat de betameJykheiot« buiten
G U IN E S E G O U B - K U S T . 207
ten gaat , en ik gelovedat’er in ons Land wel te vinden fijn,
die in dat geval de vlag voor defelve niet en foude willen
ftryken; om het mededogen dat ik mét de Vrouwtjes heb,
denk ik althans niet dat men my fal haten, nog ook niet
dat ik van de volgende liefkoferye fpréek, maar pagina 200
ï . 2.'en drie, feggen fommige, daar werd al te naakt en klaar
de ronde waarheid gefchreven, wel, is het de waarheid, ge-
lyk het onwederfprekelyk is, wat fwarigheid dan? men zegt
wel, de waarheid wil altoos niet gezegt of gefchreven zyn;
dog dat is een valfe ftelling en genoegfaam een misbruyk en
vind hier ontrent ook geen plaats; maar fegt my dog eens
die hier zo veel tegen heeft, hoe, eerftvaft flellendedatik,
zonder iets onaangeroerd te laten van alle de zeeden en ge-
woontens der Negers zullende fchryven, hoe vraag ik, of
op wat wyze dat ik het zeediger zou konnen behandelen,,
vind gy der wel een vuyl woord dat niet gezegt mag worden
in ? immers neen, wat ontbreekter dan dog ?. niets anders
denk ik, als dat het met u vieze zinlijkheid niet over
een komt , en daar bekreun ik my feer weynigmede, ik heb
het na myn, en myner goede Vrienden fmaak gelchreven,
ftaat uw dat niet aan, daar isweynig aan verbeurd, eigend
uw toe, dat ik in de voor-reden van dit Boek heb gezegt,
te weéten, dat gy ’t gefeyde mqogt overflaan, o f niet alleen
denken, ne maar ook vaft ftellcn, dat ik niet voor uw ,
maar voor menfehen die, als men zegt wel wit mogen fien,
gefchreven heb, en daar mede wil ik uw, nevens welvaren,
ook een fpoedige verloffing van uw geveynftheid toeweiv-
fchén. - - -
BE