
haagelyke flijl, en maniere van wel fpelden. Ik feg w e l,
om dat het felve tegenwoordig feerveelvittensenbeknib-
belens onderworpen is , en ik wil garen bekennen » dat
i k ’cropfommigeplaatfenalwat losjes over heen gelopen
ben, dog dat ’er den Drukker mede het zyne toegedaan
heeft, om het geene welgefpeldwas, qualyk te fetten,
is van ’s gelyken onwederfprekelyk waar. Maar wat fal
dat ter faken dienen? Niets. Dit werk en werd niet als
een Leerftuk om iemand in de fpelkundc te oeffenen,
uytgegeven, maar om de nieuwsgierigheid van den Lee-
fer te voldoen. En ik gelove ook niet, dat iemand, dan
Letter- en Taalkundige ’t felve fullen gewaar werden Kom
ik dan by defelve geen eer o f roem te verdienen, daar is
weinig aan verbeurd; ik heb het daar niet op aan gelegt,
o f ondernomen, maar het is boven, en behalven het hier
voren verhaalde , nog gcfchied om de geene welke door
den felven geeft van nieuwsgierigheid als ik , werden gedreven
, en andere welkers genegentheid t’ eeniger tyd
mogte vallen, om hier hun voordeel te komen foeken, een
net denkbeeld en feekere kennis van de gefteldheid defes
Gewefts te geven, en de verfcheide gevoelens, die tot nog
toe daar van onder ons zyn , te doen ophouden. Dit nu
is het geene ik mcr dit Werk beoog , en ikhopeookdat
het niet fonder vrugt fal zyn , ’t geen foo zynde, en dat
ik maar eenige weinige verpjigt en dienft gedaan heb , foo
ben ik wel voldaan en te vreden, en fal my voor myne ge-
nomene moeite, en gedane koften, rykelyke beloond agten.
In den beginne had ik dit Werk begrepen in v i j f Boe*
k en , en foo veel Hoofdftukken als tot het felve wierden ver-
eift , ’t cerfte van dien handelde van de gefteldheid der
Goudkuft, zyn lengte, hoedanig, en in wat Landfchappen
verdeeld, der felver vrugt- en onvrugtbaarheïd, en waar
meede de Bewoonders van dien fig geneeren.
Het
Het tweede B oekbehelfende een befchryving van de In*
woondersin 't generaal, hun A a r t , Gewoontens, Z e e .
d en s, Gods d ien ft, Regeering, gemeene Hnyshouding ,
en wat daar toe behoord.
Ten derden had ik een berigt gegeven, wegens den Hand
e l, hoedanig de fe lv e , foo van onfe GMaatfchappy, en
andere Europtanen , als ook van de kant der Swarten
wierd gedreven.
In ’c vierde Boek befchreef ik alle de Gediertens defes
Lands, foo wel W ild als T am , v ie rv o e tig , kruypend, en
‘Tluym-gedierte , mitsgaders ook de Vijfen , V eld - en
Boom-gewafien.
Het vyfde o f laatfte vervatte een befchryving van de
Koningryken Ladingcour , Coto beide de 'Topoos en ’t
fchoone Landfchap F id a , en tot flot een omlands Reysje,
doormy inden late 1698.gedaan, dewelke het einde van
de geheele befchryving was. Dog zederd heb ik gelegent-
heid gekregen om al het voorlêide in B riev en te vervatten,
en aan myn hier voren gemelten goeden Vriend over te maken
, en dieshalven heb ik ook een andere verdeeling gemaakt,
en het geheele Werk in tw intig Brievenbzvyc-
pen: in ieder van de felve t’elkens foo veel a f doende, als my
na tyds gelegentheid nodig d a g t , fonder echter eenige andere
verandering te maken, als ten opfigte van den Handel,
welkers generale befchryving ik om redenen tezyner plaats
nader te verklaren, agterweeg heb gelaten. V o o r ’tlaat-
fte zyn hier nog twee Brieven bygevoegd, door twee Pcr-
foonen in onfen dienft aan my gefchreven , wegens de gefteldheid
der Landen door haar behandeld, en daar ik noyt
ben geweeft. Deefè nieuwe verdeeling verhoop ik, dat den
Leefer niet onaangenaam fal z y n , terwyl ieder B r ie f hem
iets nieuws fal opdiflèn; althans het behaagd my beeter als
myn ccrften opftel.
* * 3 ’t Heeft.