
38 B E S C H R Y V I N G V A N D E
’t Is een vaft gevoelen van de natuerkenners,- dat deefe befk-
ften van de wind leeven; en inderdaed ’tfteund op de ervarent-,
heid, want ik heb de myne nöit fien eeten of drinken, tenware
eenige vliegen, gelyk in ’t gevolg fal feggen.
Ook is het een waerheid, dat fy fig feer dikwils van couleur
veranderen-, ik heb defelve bywijlen in de tyd van een half
uer drie of viermaelvan verwe fien verwijfden, fonder dat’er eenige
couleur ontrent was; als wanneer ik hen met er haeftmet
water, en ook wel olyverws afteekende.
De couleur, welke fy het raeefte aenneemen , fyn een heel
fchoon groen, vermengd met geele flippen of vlakken, tofraet als
menfe met eenig Penjeel kan verbeelden' fomtyds ook met bruine
vlakken, enaldus ishetgantfche lighagm geteekend, felfs tot
de ftaert toe: bywylen neemen fy een bruine couleur aen , als
die der Mollen. .
Dun gewoonlyke couleur is grauw» of liever muisvael, en dö
huid (eer dun, en byna doorschijnende: meeftentyd neemen fy
een couleur sten als van een Hagedis. Doch wat belangddat fy
de couleuren foudên aenneemen van alle dingen daer men hen op
fet; ik heb by ondervinding geleerd , dat de natuerkenners m
dit gedeelte mis-taften, want fy neemen de roode en verfchei-
de andere coleuren niet aen: echter moet ik bekennen , dat er
geeftige veranderingen ten deefen opfigte in heb gevonden.
Noit heb ik’ér langer in ’t leeven konnen houden als vyf
maenden, en de’meefte ftierven my af in de tyd van vier. ;
Ik was nieuwsgierig, om te weeten, waer hun ingewanden
beftond ;.opende derhalven eene, en bevond’er eenendertig Eye-
ren in, van grootte als die d e rkleine vogeltjes, fynde alteia-
men als in een draed nevens malkander vaft ; doch geen ge
darmte, of iet anders. r
• De tong is het aenmerkelijkfte van alle, fynde fo lang als^
geheele beeft ; hier vangen fy de vliegen meede, t geen er de Na-
tuerkenners ook van getuigen, ’t Gefchied op de volgende wip.
De Cameleon houd fig geheel ( lil, en als’er een vlieg koomt,
fchiet hy met een groote [netheid de tong u it, gryptle met e
jpitsV en fliktfe binnen, waer toe fyn groote wijde bek , die ny
open fpard, feer bequaem is.
G U I N E S E G O ü D-K U S T. 39
Als deefe heeften van eenige hoogte na de laegte willen wee-
* fen, laten fy met groote voorjichtigheid de eene poot benedewaerts
-dalen, en dan de andere ; ’t geen fy vervolgens ook met de
achterfle doen: flaende ondertuflehen de ftaert om het een of
ander, daer fy fig aen vaft konnen houden, welke fy fo lang
vieren als’er bot aen is; doch konnende als dan noch de grond
niet bereiken, folatenfefig plomp verhoren neder vallen. Hun-
ne gang is feer langfaem, en hungrootte als in dc-prent vertoond
werd.
Eenige willen, dat de Cameleon den meeften tijd de bek open
heeft; doch ik heb dit feer felden gefien, en byna noit, dan
wanneer ik hem ter f laetje bragt , daer hy .het vermaek van de
wind kon genieten. Meeft fpardde hy den bek open, en betoonde
door fyn beweegingen, gelyk ook door fyn meenigvul-
dige veranderingen, ’t vermaek het geen hy’er in fchepte. De
< oogen deefer heeften fyn rond, geheelJwart, en by fonder £/«»,•
en het geene ’t denmerkelykfie is, fy draeijén het eene oog na deer
; fe, en het ander na dié fyde , fo datfe te gelyk na boven en beneden
konnen fien.
* v u v .-Mfy x i e e r u v u t u ia .
gen ’t onderfcheid dat tulfchen de hterlandjche, en die van SwzV-
na heb befpeurd;'-b£fkaende voorndmentlijk hierin, èerll:, datfe
hier fomtyds fo; veel jaren, als de Heer de Bruin fyn maenden,
leeven; doch dan had menfe gefet inde tuin, op een der hoornen,
waer d^tfe eenigen tyd, fonder af te koomen , bleven fitten.
Ook fynder verfcheidemalen na Suropa gefonden , en levendig
overgekomen.
’t Tweede verfchil is, dat ik geene van de hierlandfche met
opens bek heb gefien, en bygevolg ook niet de tongafhaer vtie-
gevdngfl j ’t geen'echter niet en belet , dat ik het feggen van de
Heer de Bruin niet en fou gelooven : ik neem het in tegendeel
fonder de minfte twyfeling a.cn; want heeft Sijn Ed, alhetovë-
nge fo net ca wel befchreeven, fö is *t ook waerfchijnelijk ggnoeg,
dat dit ook fo van hem fal zyn bevonden.
Voor ’t verdere koomenfe hier met de moorfeide t’eenemacl
overeen; fo dat ik’er niet naders Van fal, of kan feggen, dan
dat de Heer de Bruin hare Eyeren beter by die van Haegdijfen?
had