
Gefchreeven aan den H E E R E WILLEM BOSMAN,
Toen zijn Ed het Boek, genaamd
B E S C H R Y V 1N G E V *AN D E G U I N E E S E G O U D - KU S T ,
in het licht gaf.
Een yder z a l gepreezen w orden, na dat zijn e verftan-
d igheydis, S P R E U K , xn: 8.
M Y N H E E R ,
aK hadde vaftelyk beftemd, en voorgenoomén,
Toen ik van Utrecht af,naar herwaards zoude gaan,
Nooit tot het maken van een lof-gedichttekoomen,
Op eenig fterfflijk mensjmaar om van nu voortaan,
In ftilte, en ( 1 } eenzaamheid mijn leeven te verflyten:
De eeuw is te lekker, en te vies in Poézy;
Dan bleeve ik ook bevryd van fchempen, en verwyten;
Naar ’k zie (z) demenfchlykheidblyftmy, alsandre,by:
lk ben veranderd (3) met de tyd ; 't moet dog zo weezen.
Toen gy dit Boek befchreef, oordeelde ik ’t van myn plicht,
Dat ik ( het ftrekk’ tot nut der geencr, die het leezen )
U quam begroeten met het volgende gedicht;
Te
(t) Is een Spreuk uyt HORATIUS : Beatmilh, quiproeul negotiU, &c. Iib.
Epod. si.
' (s) Ditisoyt TERENTIUS; Heaut. Alt. 1. Sc. i , v. iy. Homo fum,
bumani nihil a me alienum futo.
(3) Een oud Laujnlch versje: Temporamutantur, fcmtWHtamurinillit.
T e meer ’er tufichen ons, eer u (4) myne oogen zaagen,
Zoo naauwe, en zuy v ’reband van Vnendfchap is geweeft,
Als men van (y) P Y L AD E S , (in lang voorleeden daagen,
InAGAMEMNONS tijd) en van O R Ë ST E S leeft;
Wy haddenfzulk een knoop vanVriendfchap ziet men zelden)
Een hert, en eene ziel, wy trokken eene lijn :
’k Zal nu, om reedenen, die my beweegen-, melden ,
( ’k Steil’ vaft, dat gy het weet) wie rechte Vrienden zijn:
Aan anderen, die zulx niet weeten, en dit leezen ,
Die, of door jaloezy, of onbezonne drift,
Zich laten leyden, zou het dienftig kon nen weezen ,
Als zy zich droegen, naar den inhoud van dit fchrift.
Wat is dan V r i e n d s c h a p ? Een verbintenis van menfehen,
Wier over-een-komft fpruyt uyt een rechtfchaape deugd,
Dien men gewaarword, naarelkand’rens zin,en wenfehen;
En zulke VRIENDSGHAPf ’t is een zaake, die my heugdj
Krygd evenwel een krak, wanneer ten geenen tyden,
Komt te verdwynen,dat,waar uit deVr iendscha p fproot:
Het haaftig kiefên,moet me inV R IEN D EN keur.vermyden;
E n niémand lieven, wie hy zijn mag , kleyn, of groot,
Eer dat men oordeel van zijn doen, of hem, kan geeven ;
De VR IEN D SCH A P zy oprecht, of ze is maar veinzery ;
En zoo de V r i e n d s c h a p tot volmaaktheid word verheeven,
Diend ze wel (ójeeven groot te weezen van weerzy.
Men moeft ook hebben eenontwyfelbaar betrouwen}
Nietqualijk neemen, als men waarfchouwd zynen Vrind;
Wanneer hy doold; Zo langwy hier ons woonplaats houwen,
Zoo lang men menlchen op des Aardkloots omkring vind,
* * * z Vind
(4) Toen zyn Ed. in tSuinea woonde, hebbende veele jaaren onze vriend -
(chap, met bneven-wilïèliogonderhouden, zoo als uyt den inhoud vau ’t Boek
blykr,
t5) PYLADES was een Zoone van STROPH1US , ORESTES van AGA-
MEMNON ; men leeft van meetdiergelyke vrienden in deOudheyd, als van
PYRITHOUS met THESEUS, ACHILLES met PATROCLUS, DIOMEDES
tnetSTHENELUS, HERCULES met PHILOCTETE , &c.
(6) OVIDIUS heeft zulx in zynen tyd ook gt wecten, wam hy zegd Trip.
Lib. l i l . E/eg. iY, , , , amicitidi & Ubijtwgepitres.