
rige ftof gevuld, die men ook nog in gedroogde voorwerpen
ontdekt. Het wordt van drie duim tot eenen
halven voet hoog, de kleur is geelachtig bruin.
JVoonpl. Langs de Vriefche kusten.
ii. Sert. Pluma. L . Sp. 12, p. 3850. Lamarck
o. c. II, p. 125, N ° . 4. Plumaria cristata. Ellis Corall.
p. 13, N ° . 12, T- 7 5 f* b. B. Esper Pflzth. Ser-
tul. T . 7. Pallas, No. 93. Pluimkorallijn. Coral-
Unc h cosses. The Podded Coralline.
Kent. Door kleine pijpachtige wortels, van welke
vederachtige takjes uitfchieten , die zich, eenigzins krommen
en aan de holle zijde met blokvormige tandjes bezet
zijn, is deze aan fommige fchelpdieren gehecht, deze takjes
brengen peulen voort, met knobbelige getande ribben
omringd, in dezelve bevinden zich eenige korreltjes,
in kleur en dikte overeenkomende met de ftof, die in de
blaasjes der hier voren befchreven foorten gevonden wordt.
Het bereikt eene hoogte van een o f twee duim en is
geelachtig van kleur.
Woonpl. In de Noordzee, en in de Zuiderzee aan
het ftrand bij Harderwijk, behalve op de bovengemelde
voorwerpen komt het ook voor aan de ftelen van het
peuldragend zeerui. (Fucus siliquosus L.')
12. Sert. Antennina. L . Sp. 14, p. 3850. Lamarck
o. c. II, p. 123, No. i . Antennularia ln-
divifa. Ellis Corall. p. 15, No. 14, T. 9, a. A.
Esper Pflzth. Sertul. T. 23. Pallas No. 91. De
gorter Flora p. 346, V. Sprietkorallijn kreeftfpriet
korallijn. Antennes cTEcrevisses, Barbes de tner. Lob-
fiers hor nc o ral.. Sea-beard.
Kent.
189
Kent. Bij het eerfte aanzien fchijnt deze veel overeenkomst
te hebben met de ruggraat van eenen visch ,
even gelijk deze uit leedjes beftaande, die met haarvor-
mige fikkelsgewijze gebogen takjes omzet z ijn , aan
welker binnenzijde zich eene rij bekervormige tandjes
vertoont, die van boven eene openïng hebben en als in
kasjes geplaatst z ijn ; tusfchen deze takjes bevinden zich
eirondachtig gedeelde blaasjes, met eene opening een
weinig bezijden den top, in welke eene dergelijke ftof
als in de voorgaande foorten gevonden wordt; het heeft
pijpachtig verfpreide worteltjes, wordt van drie tot negen
duim hoog en is bruingeel van kleur.
Woonpl. Aan het ftrand bij Katwijk op fchelpdieren,
fteenen, enz.
13. Sert. Antennina. L . Sp. 145 |3* Lamarck
o. c. I I , p. 12 3 , No. 2. A n t e n n u l a r i a Ramofa.
Ellis Act. Angl. 48 , T . 22. I d . Corall. p. 16 , T .
9 , f. 14 b. (*).
Kent. Het regt opgaand (lammetje fchiet takjes u it ,
van welke fommigen zich vorkswijze verdeden, de haars-
wijze vezeltjes, zoowel om het (lammetje als om dé
takjes geplaatst, zijn lang, binnenwaarts omgebogen en
met tandjes voorzien in welke de polypen zich ophouden;
( * ) Ellis hieldt deze en de even voorgaande, voor dezelfde foort,
en verfchilde daarin van rat, die ze tot twee bijzondere foorten
gebragt had: LiNNiEUS in de X en XII en gmelin in de XIII uitg.
van het S. N. geven deze laatfte op als eene verfcheidenheid van de
eei'stgemelde. Thans heeft lamarck d eze lv e , even gelijk r a y , als
ieder op 2ich z e lf eene bijzondere foort uitniakende, aangezien. Ik
volge de laatfte.