
fcheiden , door minder geknobbelde ftrepen , welke door
kleïile, tot in de binnenholte der fehaal doorgaande ope-
ningen doorboord zijn , door welke het dier zijne lange
ringvormige fnuitjes tusfchen de Hekels uitfieekt en het
vermogen heeft zich door zuiging, met dezelve, aan
eenig ligehaam vast te hechten, om op deze wijze zich
van de eene plaats naar eene andere te begeven; buiten
het Water worden deze fnuitjes door middel van derzel-
ver geringde zamenftelling binnen de fehaal getrokken ,
zoodat dezelve als dan niet zigtbaar zijn. Digt aan de
bovenbinnenzijde van de fehaal ligt het eijernest, onmid-
deliijk onder hetzelve de ingewanden en de darmen ,
welke in vijf driehoeken nevens het eijernest zigtbaar
zijn. De mond bevindt zich in hef midden van de bovenvlakte.
Woonpl, In de Noordzee en hare flxanden in de
Zeeuwfche droom en , enz.
Eigenfch. Kan niet zwemmen , maar verplaatst zich
kruipende langs den grond,
III. Orde schulpdieren. (Testacea.)
Dieren met een week lijf en bekleed met eene
kalkachtige fchulp.
CCCI. DE Z E E T U L P , ZEEPOK. (LE PA S .}
Geflachts-kent. De fchulp, welke op die vaneen ap-
der dier, of ook op eenig voorwerp vastgehecht i s , be-
ftaat uit één (luk, heeft de gedaante van eenep geknot-
ten kegel. De opening van boven is bijna driehoekig,
het dekfeltje ligt binnenwaarts.
Het
lo f
Het l ij f , dat aan de fchulp vastgehecht is , wordt
door een dekfeltje binnen hetzelve befloten; het heeft
vele armen, in twee rijen geplaatst, ongelijk van lengte,
geleed, en met franje bezet; welke buiten de fchulp
kunnen gebragt worden. De niet vooruitftekende mond
heeft vier dwarsliggende getande kaken, benevens vier
ruige aaphangfels, naar voel erfjes gelijkende.
I. Lepas Balanus. L. Sp. I , p. 3207. Lamarck
Ihst. Nat. des animaux sans yertebres Tom. V , p.
390, No. 2. Balanus Sulcatus. Martini und chem-
nitz Systematischen Conchylien Cabinet VIIÏ, f. 301,
Tab. 9 7 , f. 820. Baster Opusc Subseciya I , pars.
3, p. 127 (144), Tab. ia , f. 7— ia. Leeuwenhoek
IV , Vervolg van Brieven, p. 7 1 7 , ftqq*, Tab.
p. 7°5 » fig- i en 7.
Kent. De kegelachtige fchulp is doorgaans w it ,
overlangs met uitpuilende ftompe ribben; ongelijk van
grootte, tot één duim middellijns aan het grondftuk.
Het dier heeft 20 gelede, behaarde armen, ip twee
rijen , opder elkander aan het vooreinde van het lij f ;
tusfchen deze rijen, komt een lange fpuit voort, die uit
vele ringen beftaat; het lijf is lang, gelijkende naar een
darm, wederzijds met twee eironde bolletjes, aan draad-
yormige vezeltjes hangende.
Woonpl. Qp de fchulpen van verfcheidcne dieren,
inzonderheid op die van mosfelen en oesters in de Zeeuwfche
lïroomen en in de No.otdzee.
Voorit. Weet men niets, dan dat zij zich van hunne
eijeren door de opening aan het boveneinde der fchulp
ontdoen; men houdt ze voor hermaphrödieten,
Voedf.