
langen Baart en uitgezetten kop zeer fnel bewegen en
zwemmen. Er is ook eene groene verfcheidenheid.
Woonpl. In het meeï te Rockanje.
8. Vort. Furcata. L. Sp. 35, p. 3881. Muller
Inf. No. 326. Eichhorn o. c. p. 33, T . 2 , f. L .
Spallanzani Opusc. de Physiquell, p. 329, T . 4 , f. 6.
Kent. Het lijf rolrondachtig, en zoo doorfchijnend,
dat men des zelfs inwendige deelen duidelijk zien kan;
de kop is met vezeltjes bezet, die als een kamrad uk-
maken, hetwelk zich aanhoudend als ronddraaijend beweegt;
de Baart is tweedeelig, aan de einden buitenwaarts
omgebogen en half zoo lang als het lijf.
Woonpl. hi het mos in ftaande wateren.
9. Vort. Rotatoria. L. Sp. 41 , p. 3882. MüLler
Inf. No. 325, T . 4 2 , f. i ï — 16. Lamarck ö.
c. II * p. 3 9 , No. 9. Pallas o. 1. No. 50. Baker
o. c. p. 2 76 , T . « . Eichhorn p. 28, T . 2 , f. A.
B. C . D. E. Het Raderdiertje. D e r R adm a ch e r .
Kent. Daar dit diertje zich in zoo vele gedaanten
vertoont, valt het eenigzms möeijelijk eene goede be-
fchrijving van hetzelve te geven. Wij zullen evenwel
trachten het eenigermate duidelijk voor te hellen, waartoe
zijn meest gevormde Baat ons het gefchiktst voorkomt.
De kop is dik; van voren vertoonen zich buiten
denzelven een paar ronde ligehamen, rondom met op-
ftaande tanden bezet, naar raderen gelijkende, die zijdelings
over deszelfs breedte zich uitftrekken, en fchijnen
met eene zeer groote fnelheid rond te draaijen, waardoor
in het water een Broom gevormd word, die vele diertjes
en deeltjes van Boffen naar den mond voert. Door
middel van eenen kring, die men hals zoude kunnen
noemen, is de kop met de borst vereenigd. Aan dezen
bevindt zich eenen horen, alleen zigtbaar, wanneer het
het dier zich op de zijde of op den rug draait; in de
borst bevindt zich het hart, kenbaar aan zijne uitzetting
en zamentrekking, terwijl het zich ook op eene zeer regelmatige
wijze opent en fluit, in welke laatBe gedaante
het zich kringrondachtig vertoont; deszelfs bewegingen
deelen zich mede aan alle de inwendige deelen van de
borst; daar op denzelfden tijd door het geheele dier ,
zamentrekking en uitzetting plaats vinden, zoo het
fchijnt met die van het hart overeenkomende (*). Onmiddellijk
achter de borst, wordt wederom eene krings-
wijze afdeeling gevonden, dienende, om den ingang van
den buik te verwijden o f te vernaauwen. De buik z e lf ,
maakt het grootBe gedeelte van het diertje u it ; hij bevat
de maag en darmen, deze zijn', wanneer het diertje
gevoed i s , donkerbloedrood, firekken zich door den
geheelen buik tot in den Baart u i t , en vertoonen de
wormswijze beweging van denzelven. Achter den buik
bevindt zich een gewricht, alwaar de Baart een’ aanvang
neemt; deze beBaat uit 3 leden en wordt van den buik
af naar het einde, allengs fmaller en kan verlengd en verkort
worden; aan de pünt bevinden zich 2— 4 fomtijds
6 door-
( * ) Prof. BMJMENBACH meent, dat het donkere ligchaam in het
v o o r lijf (de borst) van dit die r, niet het hart, maar een werktuig ls
tot het voedingskanaal behoorende. Zie H a n d b u c h d e r F e r g l e i -
c h e n d e A n a t o m i e , z f te A u s g a b e , f. «45,
O 2