
pen perfen, en zoo lang tegen een of ander voorwerp te
drukken , tot het de vastheid van eenen draad verkregen
heeft, en op deze wijze zich aan eepig voorwerp vasthecht.
Zich aldus eenmaal vastgefponnen hebbende, kan
het dier zich niet los maken , noch zijne draden verlengen
noch verkorten o f verbreken, maar blijft op dezelfde
plaats alzoo vastgehecht; alleen kan het nieuwe draden
fpinnen, die door eene wittere kleur van de ouden on-
derfcheiden worden.
Woonpl. In de armen van de rivier de Schelde, en
meer andere plaatfen , alwaar men vele platen en banken
aantreft , alwaar deze mosfelen in menigte gevonden
worden.
Voedf. Het komt zeer waarfchijnlijk voor, dat zij
zich met zeemfecten voeden.
Voorn. Schijnt tot heden nog duister te zijn. Ba s»
ter vermoedde, fchoon hij nimmer eenige vermenging
van dezelve heeft kunnen befpeuren, dat zij van beiderlei
gedacht waren, hij befloot dit wegens de uitfchieting van
een melkachtig vocht, hetwelk tot drie herhaalde reizen
bij eene, in een glas met fchoon zeewater gehoudene
mosfel, uit den aars ontlast werd; in het eerde en tweede
water , hetvyelk hij van de mosfel telkens bij de uitfchieting
van het melkachtig vocht uitgegoten had, zag
hij door het mikroskoop eene groote menigte zwemmende
dieren van gedaante als langwerpige dipjes in hetzelve;
eene andere mosfel fpoot uit eene zelfde opening gelijk de
eerde, als met geweld, wel 2 a 3 duim v e r , rondlang-
werpige ligchaampjes , welke door het mikroskoop , of
Hechts door een vergrootglas gezien , zich duidelijk als
jonge mosfeitjes vertoonden. Vooronder Held nu, (zegt hij
verder) dat in het witte vocht uit de eerde mosfel, diertjes
in het mannelijk zaad geweest z ijn , en dat de mosfelen
, op hoopen, zoo digt bijeenliggende, misfehien
eenige vermogens hebben, om elkander teeltenen van genegenheid
of paringslust mede te deelen, wanneer het
wijfje dit mannelijk zaad zoude ontvangen, en tot bevruchting
van hare eitjes bij zich houden , tot deze rijp
en bekwaam waren, om te kunnen geboren worden; dan
zoude men eenig begrip van de ware voortteling der mosfelen
kunnen maken.
Eigenfch. Zij fchijnen zeer aandoénlijk voor eene
derke beweging en trilling der lucht te zijn, dervende
ligtelijk door de golving, die de donder o f het losfen
yan gefchut in de lucht maakt.
CCCXXI. DE BLAASHOORN. (BULLA.')
Gejlachts-kent. De fchaal als opgerold, eirond, flesch-
vormig opgeblazen, de opening lang, naar boven ver-
fmallende. •
Het dier heeft lange, borstelige, platachtige voeler-
tjes, aan welker binnenzijde van onderen , de oogeji geplaatst
zijn; de voet is kort, fmal, van voren rondachtig
, van achteren puntig,
1, Büdla. Fontinalis. L . Sp. 18 , 3427. Lamarcr
H. N. VI, b. p. i£6, No. 2. Draparnaup p. 54 ,
pl. 3, f, 8 et 9. Pfeiffer q. c. p. 94, No, 1 , T,
4, f. 28. Physa Fontinalis. Schroeter Flussconcfi,
p. atip, T . 6 , f. 1 6 , a et b. Het Fontein of Parel-
blaashorentje.