
Kent. De langwerpig eironde fnuit is in het midden
dik, naar voren Homp en overlangs met acht rijen fijne
haakjes gewapend; terwijl de rolronde hals met twee
rjjen zeer digt bij elkander ftaande ftekeltjes bezet is ;
het fpilronde lijf, is naar voren dikker, roodachtig, en
met omtrent zestien ftekels, die maar zeldzaam in regelmatige
rijen geplaatst zijn, voorzien; het achterdeel is
zeer lang elsvormig, ongewapend en , even gelijk de
fnuit, wit. Lengte 2 duim , dikte omtrent i§ lijn.
Woonpl. In de darmen van den elft. (Clupea Alofa.')
15. Echin. Sturionis. L . Sp. 48 , p. 3050. Rud.
I I , pars. ima. p. 318. Syn. p. 79 , No. 82. G oe~
ze Naturg. p. 157. Zeder Naturg. p. 16 4 , No.
43. De fteur Stekelfnuitworm.
Kent. Het lijf rondachtig en wit.
Woonpl. In de darmen van den fteur (Accipenftr fturio.')
DE KAPWORM. (CUCULLANÜS.)
Gejlachts-kent. Het lijf rond, naar achteren dunner;
de kop is met eene foort van kapje bekleed, dat fomtijds
geftreept is ; de mond is rond.
i . C u e . Talpae. L. Sp. 1 , p. 3051. R ud. I I ,
pars. ima. p. 163. Syn. p. 46 , No. 41. A scaris.
Incifa. Goeze Naturg. p. 130 , T . 8 , f. 7 , 8.
Z eder, Naturg. p. 108 , No. 22. De gekerfde Kap-
worm.
Kent. De rondachtige kop is met drie zeer kleine
klepjes bezet; de mond is zeer klein; het naar voren
dikket lijf , vertoont zich onder het mikroskoop als gekerfd
; en is zeer dun. Lengte 4 lijnen.
Woonpl. In het buikvlies van den mol. ( Talpa eu-
ropaea.)
2. Cue. Ocreatus. L . Sp. 2 , p. 3051* R üD* H »
pars. ima. p. 329. Syn. p. 84, No. 51. Monosto-
ma Ocreatum. Goeze Naturg. p. 182, T . 15» *•
6 , 7. Fasciola Ocreata. Zeder. Nachtrag. p. i 52*
Monost. Ocreatum. ------ Naturg. p. 189 , No. 4.
Monost. Ocreatum• De laarsvormige Kapworm.
Kent. De kop plat afgeftompt; de mond als een
halfrond, aan de zijden fpierachtig, het lijf lang, bijna
lijnvormig, naar achteren een weinig in dikte en breedte
toenemende; het einde o f de ftaart is in de gedaante van
een’ menfehenvoet uitgebreid. Lengte omtrent 2 duim,
dikte | van eene lijn.
Woonpl. In de darmen van den mol ( Talpa europ.)
Cue. Percae, L . Sp, 6 , Be. Cue. Cefnua. L . Sp.
6 d. Rud. I I , pars. ima. p. 102. Cue. Elegans.
T . 3 , f. i— 3. Goeze Naturg. p. 132, T . 9 B.
f. A. B. 4— 9. Cue, Percae. Zeder. Nachtrag, p.
91. Cue. Elegans. ------ Naturg. p. 79. C u e Elegans.
Cue. Armatus. Zederi. Rud. I I , pars. ima.
p. 107. Cue. Armatus. Zeder. Nachtrag, p. 92.
Cue. Papillofus. Zederi. Rud. I I , pars. 1 ma.
p. 108. Cue. Papill. Zeder. Nachtrag, p. 92. C u e .
Pap. ------ Naturg. p. 79. Cue: Pap.
Cu e . Lacustris anguillae. L. Sp. 6 a. Rud. I I ,
pars. ima. p. 113. Cue. Coronatus. Zeder Na-
turg. p. 78. Cue. Coron. Goeze Naturg. p. 130,
T . 9 , A. f. 1 , 2 . C ucull. Leeuwenhoek.