
gaande groei der takken door geene voortdrijvende beweging
des waters gehinderd wordt, daar in tegendeel,
wanneer dezelve aan de gedurige ftrooming van het rivierwater
blootgefteld zijn, de regtftandigen groei, geftoord
en belet wordende, de takachtige uitfpruitfels zich buigen
, met elkander in aanraking komen , en mogelijk ook
wel door de harige kleverigheid van dezelve , zich aan
een hechten en alzoo tot eene klompswijze zamengroei-
jing gevormd worden. Hoe veel waarfchijnlijkheid nu
hier in ook moge gelegen zijn, is er evenwel eene nog
meer afdoende reden, om de beide Linneaanfche foorten,
voor Hechts eene en dezelfde te houden , zij is in den
aard van het voorwerp zelve gelegen. De voornaamfte
eigenfchap van beide vertoont zich gelijkmatig dezelfde
in hare zaden, en wel niet alleen ten opzigte van de
plaatfen, alwaar dezelve aan de voorwerpen gevonden
worden, hetzij over het geheele beloop van het takachtig
en dooreengegroeid zamenftel, in hetwelk zij in
menigte alom verfpreid liggen, als ook aan de enkele
kleinere uitgefprotene takjes , welke men aan dezelve
waarneemt en waaraan zij met deeltjes vastgehecht zijn ,
gelijk dit bij e s p e r op. cit. II D. tab. £3 , A. f. 9 en
io vertoond wordt5 maar ook in de gedaante en het zamendel
van het zaad zelve , dit toch is zoowel van de eene als
van de andere geelbruin, driehokkig, eenigermate breed
gedrukt, de hoeken domp als afgerond, terwijl in ieders
midden aan beide zijden eene vlakke holligheid en aan de
kanten een overgebleven teeken van een aanwezig geweest
zijnde deeltje gevonden wordt, waarmede het voorheen
vastgehecht geweest is. Inwendig zijn deze zaden driehokkig
, de hokjes door tusfchenwanden van elkander gefchei
I 7t
fcheiden , en ieder van dezelve met eene lilachtige en
vezelige dof gevuld. Dat dit wezenlijk zaad is , door
welke de voortplanting gefchiedt, is door de waarneming
van den Medicinaal asfesfor f r i s c h m a n n te Weisfendorf
bevestigd, toen dezelve, bij het droog maken van eenen vijver,
in welke, de s p . lacustris in groote menigte
groeide, op zijnen bodem eene geheele laag van het uitgevallen
zaad vond, van hetwelk ieder korreltje reeds
twee vorkswijze fpruitjes had uitgefchoten, volgens welke
de plant zeer duidelijk kenbaar was. Deze daadzaken ,
die mijnes inziens het karakter dezer, in het Linneaanfche
zamenftel voorkomende beide foorten genoegzaam
kenbaar maken, heb ik dan ook gemeend te mogen za-
menvatten door het volgend:
Kent. Zij komt voor in zeer groote zamengegroeide
en als met elkander dooreengevlochten klompen, fomtijds
ook met regtftandige ter hoogte van twee voeten opgaande
takkige uitfpruitfels , die doorgaans de dikte van eene
pennefchaft , maar ook fomtijds die van eenen vinger bereiken
en donkergroen van kleur zijn j deze verdeden
zich , dan eens in vorkswijze, dan weder in verfcheiden
takken, die in regte en fchuinfche hoeken uitloopen; het
zamenweeffel beftaat uit zeer dunne doorfchijnende vlies-
je s , als buisjes gevormd, de biiitenfte open rand is in
verfcheiden hoekige punten verdeeld, die met zeer fijne,
daar tusfchen uitkomende haartjes bezet zijn en zich met
het overige zamenweeffel verbinden; de openingen o f
hokjes door de holligheden van de buisvormige vliesjes
ontftaande, zijn van verfcheidene grootte en zonder eenige
orde zaamverbonden ; in den verfchen ftaat, zijn deze
openingen niet een doorfchijnende lilachtige ftof gevuld,
ge