
VOORBER1GT.
D e Maatfchappij, het eerjle gedeelte der Fauna Belgica in het
jaar 1820 bekroond hebbende, g a f in het Programma van dat
jaar haar verlangen te kennen, dat deze Fauna door de mede-
deeling der waarnemingen van Nederlandfche dieren , in het ge-
heele Rijk der Nederlanden wonende, en in dezelve niet gemeld,
Wier de aangevuld. Te dien einde beloofde de M a t f c happ ij i.n
het Programma van dat jaar premi'ên aan dengenen, die belangrijke
berigten zoude geven omtrent Nederlandfche dieren, die in
gemelde bekroonde verhandeling niet gevonden werden, en deze
pretnien naar de belangrijkheid dier berigten te zullen evenredigen.
Deze uitnoodiging herhaalde z ij bij de bekrooningen der
volgende deelen van de Fauna in 1822 en 1824. Eerst in den
aanvang van dit jaar , ontving z i j hierop twee aanzienlijke b ijdragen
tot dezelve, namelijk: één van het Genootfchap ter bevordering
der Natuurlijke Historie te Groningen , behelzende de
befchrijving van dieren van verfchillende klasfen, doch voor
verre het grootfle gedeelte van Infekten, inde Provincie Groningen
opgefpoord, en welke in de uitgegevene deden der Fauna ontbre-
ken. — De tweede bijdrage is van den Heer N. anslijn , nz. »
te Haarlem , bevattende de befchrijving van meer dan vierhonderd
Nederlandfche Infekten, allen door hem in de nabijheid van
Haarlem gevonden. E lk dezer bijdragen is door de Maatfchappij
waardig geoordeeld om met den zilveren eerpenning te worden
bekroond.
Het gemelde groote aantal van Infekten, door den Heer ans-
Hjn , als ook door het Groninger Genootfchap, opgefpoord, die tot
nu toe niet als Nedeclandjc'ie Infekten bekend waren, heeft
R 2 groo