
cenigzins naar het rosfe trekkende. Lengte omtrent i
duim.
Cuvier vermoedt, dat de afbeelding van bomme, die
van een zeer jong diertje is.
Woonpl. Langs^ het Walcherfche ftrand op het zee-
denne korallijn.
4* ö . Coronata. L . Sp. 84 , p. 3105. Lamarck
^ 1, 1 part. p. 305. fp. 3. Tritonia Coronata.
Cuvier o. c. V I , p. 435. Bomme o. c. I , p. 394 ,
tab. Iir , f. 1— 3. Het gekuifde o f gekroonde Zeeflakje.
Kent, De kop is met twee draadvormige voelertjes
voorzien, welke in eenen ruimen koker geplaatst zijn $ de
mond breed en ruitvormig wanneer het diertje die opent;
de rug melkwit, op denzelven Haan beiderzijds twee rijen,
elk van zes kieuwen in de gedaante van kleine ftruikge-
wasfen, ieder van welke met vier rijen piramiedvormige
witte, roodgetopte tepeltjes bezet zijn; van onderen is
het lijf doorfchijnende. Lengte f —f duim.
TVoonpJ. Op de zeeplanten langs het ftrand van het
eiland Walcheren.
Voortt. Zij ontlast zich van haren eijerftok, die de
gedaante van een reepje wit papier heeft en in welke men
wegens zijne doorfebijnendheid de witte eijeren duidelijk
kan zien, aan de takjes van een zeegewas, hetwelk zij
met den eijerftok omilingert.
5- D. Pennata. L . Sp. 15 , p. 3105. Cuvier Reg-
ne Animal I I , p. 394. Tergipes. Bomme o. c. III,
p, 292 , No. 3 , T . f. 2. A. B. Het gevederde of
zaciitgedoornde Zeeflakje.
Kent. De kop is dik en ftomp , op denzelven ftaan
aan de zijden vier hoorntjes, van welke twee voor- en
de twee andere achterwaarts gerigt zijn; het lijf is van
voren dik, naar achteren fpits uitloopende, over hetzelve
zijn eene menigte zachte fchuins achteroverliggende kieuwen
als tepeltjes geplaatst, welke het diertje kan opheffen
, en bij het zwemmen in eene gedurige beweging
zijn; derzelver kleur is graauwachtig en aan de topenden
rood. Lengte f— £ duim.
WioTipl, In Mei en Junij menigvuldig op het wier,
inzonderheid op het zeedraad koraal, aan het ftrand van
het eiland Walcheren.
Foortt. De eijerftokken hebben de gedaante van een
rond beursje, in hetwelk eene menigte kleine bolletjes
in een lijmlg vocht zich bevinden. Zij vermenigvuldigen
fterk en groeijen fpoedig.
Voedf. Schijnt meest het zeedraad koraal te zijn.
Eigenfch. Zwemmen op den ru g , wanneer de kieuwen
of tepeltjes zich hangende vertoonen, ook kruipen
zij langs de takjes van het koraal fpoedig voort.
6. D. Stellata. L . Sp. 255 p. 3107. Lamarck H.
N. V I , 2 part, p. 311 , fp. 7. Doris Stellata. Bomme
o. c. I I I , p. 298, tab. f. 4. (Het Egeltje met de
ftar op de ftuit.) De gefterde Doris.
Kent. Het lijf is langwerpig rond , met eene tepek
achtige huid gedekt, welke zich naar de onderzijde met
eenen dikken zoom van de gladde 'huid alfcheid; van
ondéren is het lijf plat; de mond als een fnuitje gevormd
; op den kop ftaan twee voelertjes , die aan de
voorzijde geribt zijn, doch van achteren zich als uit