
lengte van het volwasfen diertje is 4 duim en 6 liniè’n, van
welke de ftaart juist de helft bedraagt.
Woonpl. Deze foort heeft men ook in de Provincie Groningen
waargenomen.
VOGELEN.
Corvus corax, Linn. Sp. 2. De Raaf Le Corbeau. Kolk-
rabe. Buffon Oh. v. 3, p. 13, t. 2 , id. pi. enl. 495.
Frisch, t. 63. Temminck Manuel, P. 1, pag. 107.
Kent. Een fterke bek en pooten van eene zwarte kleur;
de iris met twee kringen, de eene grijs en de andere lichtbruin
; de geheele vogel is gitzwart, met een purper weer-
fchijn; de ftaart afgerond. Lengte 2 voet.
Woonpl. Geheel Europa, vooral de noordelijke ftreken,ook
in Amerika; hij bemint de zandgronden en de daarop groei-
jende hooge bosfchen.
Foedf. Beftaat in dood aas, infekten en muizen; in den
gevangenen ftaat, leeft hij ook van plantaardige zelfftandig-
heden.
Voortt. Broeit hier, nestelt in zeer hooge, liefst eikenbomen;
zij legt van 3—5 eijeren, yan eene fchoone groene
kleur, met zwartgraauwe vlekken. De broeitijd , welke in
Maart is , duurt 24—26 dagen.
Eigenfch. Hij is. zeer leerzaam, en leert in den gevangen
ftaat fluiten, blazen, fpreken, enz. zeer natuurlijk. Zijne inborst
is zeer vijandig, vooral tegen zijns gelijken; hij is zeer
diefachtig en een liefhebber van eijeren.
CicoNTA NiGRA, Linn. Sp. 8, p. 623. Ardea Nigra. De
Zwarte Oijevaar, Zwarte Stork. Cicogne noire. Blackjlork.
Schwarzer Storek. Noseman , De Zwarte Oijevaar, Vde
Deel, bl. 460. Buffon Ois. V. 7 , p. 271, Bechstein, V.
4, p. 96. Temminck, Manuel I I , p. 561.
Kent. Hoofd , hals en geheel bovendeel is gitzwart, met
een
een purper- of metaalglans voorzien; het onderfte gedeelte
der borst en buik zuiver wit; de bek en naakte ooghuid en
hals rood; de iris is bruin; de beenen donkerrood. Het oude
mannetje is lang 3 voet. ------- De jongen hebben de
bek, hals, ooghuid en pooten van eene. olijfgroene kleur; het
ligchaam, vleugels en ftaart bruinachtig zwart, met licht
groenachcige weerfchijn; dit is dus afgebeeld bij frisch t. 197.
Woonpl. Vooral bij de met bosfchen omzoomde meren en
waterplasfen; overvloedig in Hongarije, Polen, Turkije en
Zwitferland; zeldzamer in Duifschland en Frankrijk. Volgens
de Heer temminck, zoude hij nooit in Plolland komen, echter
is hij in deze Provincie meermalen als trekvogel ontdekt;
voorleden jaar ([1825) werden er nog eenige op het Ruigezand
gevangen.
Voedf. Kleine visfehen, vorfchen, hagedisfen, kevers en
.andere waterinfekten,
Voortt. Nestelen in de bosfchen boven op de hoogfte pijnen
denneboomenftammen. Hij legt 2 of 3 eijeren, van eene
witte met groen doorwolkte kleur; foms vindt men daar eenige
bruine flipjes op,
Eigenfch. Verfchilt in gezelligheid veel van de gewone
Ooijevaar; zijn geheele uitzigt is meer woest en fchuw, en
ontbre'ekt geheel die deftigheid, waardoor de gewone zich
Zoo zeer kenmerkt,
Muscicapa albicollis, is niet bij linnjeus bekend. Wit-
halzige Vliegenvanger. Gobe Mouche & Collier. Der F lie -
genvanger mit dem Halsbande, Buffon Ois. V. 4 , pl.
520, t. 25, f. 1. De oude man. Bechstein, Deut. V. 1 ,
p. 212 van c. temminck Manuel, Tom. 1, p. 1 en 3. Noseman
, Witgehalsde Vliegenvanger, Vde deel, bl. 452,
Kent. Het bovenfte gedeelte der kop, wangen, rug, en
kleine dekvederen der vleugels, gelijk ook de geheele ftaart,
zijn van eene glanzend zwarte kleur; het voorhoofd , nek of
hals en geheel het onderdeel der vogel zijn zuiver wit; op
X 4 de