
II. Orde. Slakken. (Mollusca.)
Dieren, welker li jf week en bloot is (zonder door
eene fchulp bedekt te zijn) en met leden voorzien.
CCLXXXII. DE AARDSLAK. (.U M A X .)
Gejlachts-kent. Het lijf kruipend, langwerpig; op den
rug een vleezig fchild; van onderen een langwerpige
platte fchijf; aan de regterzijde eene opening voor deteel-
deelen en tot ontlasting der dfekftóffen; boven den mond
vier lijnvormige voelertjes~ van welke de toppen der twee
grootflen de oogen bevatten.
i . L . Ater. L . Sp. i , var. a et e p. 3099.
D ’audebard de ferüssac. Hist. Nat. des Mollusques
terrestrés et fluvialiles. Paris depuis 1819. Tom I ,
p. ö o , tab. 2 , f . 1. A rion Empiricorum. DrAPar-
naud Hist. Nat. des Mollusques terrestres et fluVia-
tiles de la France, p. 122, Pl. 9 , f. 3 et 4. Pfèif-
f er Land und Wasscrschnecken , p. 19 , No. 1. De
zwarte Aardflak. D ie s c h w a r z e N a c k t s c h n e c k e .
Kent. Het lijf zwart; van ondere witachtig, eenigzihs
naar het blaauwe trekkende; en overlangs gerimpeld ; de
toppen der voelerties zijn d ik ; de rand van den voet is
overdwars evenwijdig geflreept; dé zijdelingfche opening
is groot en aan het voorfte gedeelte van den mantel ge-
legen. De kleur van het dier verfchilt aanmerkelijk, van
zw ar t, grijs o f zelfs rosachtig. Lengte 1— 5 duimen.
Woonpl. In de bosfehen, in kelders en andere vochtige
plaatfen.
Voedf.
Voedf. Velerlei kruiden.
Voortt. De eijeren zijn bleekblaauvv, van grootte en
gedaante als een peperkorrel; in Maart en April vindt
men vele van dezelve zamengekleefd, een weinig onder
de oppervlakte van den grond.
2. L im. Ater. L . Spec. 1, S, p. 3099. D’aude-
BARD , O. 1. I , p. 6 l, pl. 2 , f. 2. DRAPARNAUD ,
o. c. p. 12 3 , T . 9 , f. 5. Pfe if fer, o. 1. p. 19 ,
No. 2. Lim. Rufus.
Kent. Het dik , breed lijf is bruinachtig, aan de zijden
oranjekleurig, en met afgebroken ftrepen en groefjes
geteekend ; de mantel is fijn g eflip t, fomtijds donker
gevlekt ; de twee voelertjes zijn zwartachtig, terwijl er
tusfehen den mantel veeltijds nog een derde aanwezig is ;
de zeer groote zijdeopening ligt aan de voorzijde van den
mantel. Lengte ruim 4 , breedte | duim.
Woonpl. In vochtige weiden en bosfehen.
Voedf. Velerlei planten.
Voortt. Hare eijeren zijn langwerpig rond , ondoorfchijnend
en in eene witte vliezige fchaal befioten ; zij
leggen die 20— 30 op elkander gehoopt, aan vochtige
befchaduwde plaatfen, onder fleenen en planten.
3. L im. Cinereus. L . Sp. 4 /J, p. 3100. E d. XH,
p. 1081 , No. 4. Lim. maximus. Lamarck H. N.
V I , 2 part. p. 50, fp. 3. D’audebard , o. f.' 1 , 68,
pl. 4 » L 7* Draparnaud p. 124, pl. 9 , f. 10.
Pfeiffer 1. *c. p. ao, No. 3. Swammerdam B. N.
p. 158 , T . 8 , f. 7. De grijze Slak. Le limas
noirâtre. D ie a s c h g r a u e N a c k t f c h n e c k e .
Kent. Het lijf graauw, vaB onderen vuil w it, veef
E 3 tijds