
III, p. 174 , No. 5. Linguatula Venarum. Zeder.
Naturg. p. 2 3 1 , No. 4. T reutler Obf. p. 23, T ,
4, f. i— 3. Hexathvridium Venarum. De Veelmond
der aderen.
Kent. Het lanéetvormig l ij f , van voren platachtig ,
en even gelijk de voorgaande met zes zuigers voorzien ;
de kop is naauweüjks zigtbaar; de hals onduidelijk; aan
het begin en einde van het lijf bevinden zich twee ope-
ningen; de ftaart is regt en puntig.
Woonpl. In de voorde Tcheenbeens ader (Vena tibi-
alis antica') van den mensch.
C C C L I . DE LINTWORM. (\TMN1A .)
Geflachts-kent. Het lijf lang p la t, geleed; aan den
kop vier zuigertjes.
1. T/en. Cdhlofa. L . Sp. 6 , p. 3059. T/en.
Tinna. L . Sp. 27 , p. 3o63 d°or RUD- 1 1» Pars• 2-
p. 22Ö. Syn. p . 180, No. 4. Mant. p. 546, No.
4 , bij elkander gevoegd onder den naam Cysticercus
Cellulofa. Lamarck H. N. II I , p. i 54- Hidatigera
Cellulofa. Zeder. Naturg. p. 407, No. a. Cystic.
Finna. Blumenbach. Abbild. Naturh. gegenst. 4.
heft., T . 39. De Varkensblaas worm. D e r B la f e n -
f c h w a n z.
Kent. De^bijna vierkantige kop is , naar evenredigheid
van het l i j f , groot; de kringronde mondjes zijn in
deszelfs hoeken geplaatst; de fnuit is rolrond, met
haakjes omzet; de hals kort, naar voren dikker en even
als het lijf regelmatig gerimpeld; de blaas aan het eind
van den ftaart is bij de meesten langwerpig rond en
overóverdwaars
aan het lijf gehecht, in welke dezelve ingetrokken
kan worden. Lengte 1 , breedte £ en dikte
I duim.
Woonpl. In het celachtig weeffel der fpieren, en in
de herfenen van den mensch en van het huiszwijn.
2. Tzen. Cerebralis. L . Sp. 21 , p. 3062. Rud.
II, pars. 2. p. 243 et Synops. p. 182. Coenurus
Cerebralis. Lamarck H. N. III, p. 1 5 5 , No. 1.
Coenurus Cerebr. Goeze Naturg. p. 248, T . 2 0 ,
A. f. i— 5 , T . 20, B. f. 6— 8. T . Vificularis. Z e der.
Naturg. p. 430, No. 1. Polycephalus Qy%
nus. N. G. Leske Vom drehen der Schafen u.
f . w. met eene flechte afbeelding. De Schapen-herfen-
worm.
Kent. De kop groot, met het lijf gelijk van breedte,
vierkantig met vier zuigers die in ieder der vier hoeken
geplaatst zijn; de ingetrokken fnuit is van voren ftomp,
in het midden met een tepeltje, dat met twee rijen haakjes
omzet i s ; de hals zeer kort; het platachtig rimpelig
zamengetrokken lijf eindigt van achteren met eene
blaas.
Woonpl. In de herfenen der fchapen.
Eigenfch. Door het knageh aan de herfenen der fchapen,
veroorzaken zij de zoogenaamde draaiziekte , die
moeïjelijk te genezen en meestentijds doodelijk is.
3. T zen. Solium. L . Sp. 1 , p. 3064. R ud. I I ,
pars. i i . p. 160. Syn. p. 162, No. 69. L amarck
P ' W , p. 164, No. 18. G oeze Naturg. p.
269 296, T. 21, f. 1—7, 9— ra. X®n. Cucurbita.